Bewijzen voor bestaan Jezus: Heidense en Joodse bronnen
Naast de Evangeliën zijn er ook veel buiten-Bijbelse bronnen waarin Jezus wordt genoemd. Ofschoon deze niets wezenlijks toevoegen aan het beeld van Jezus, zijn ze wel interessant als 'aanvullend (bewijs)materiaal'. Geen enkel mens kan met droge ogen beweren dat Jezus niet bestaan heeft, dat hij verzonnen is door de Evangelieschrijvers. Zowel heidense als Joodse bronnen die refereren aan Jezus passeren de revue.
Bewijzen voor bestaan Jezus
Bronnen met betrekking tot het bestaan van Jezus
Jezus heeft nooit één woord op papier gezet. Hij heeft overigens wel één keer in het zand geschreven (Johannes 8:6-8). Jezus lijkt daarin op de Griekse wijsgeer Socrates. Hetgeen hij heeft onderricht, kennen we uit dialogen die door anderen op schrift zijn gesteld. Welke bronnen zijn er over het leven van Jezus? We noemen er vier:
- heidense bronnen;
- joodse bronnen;
- christelijke bronnen; en
- archeologische bronnen.
De eerste twee bronnen worden in chronologische volgorde besproken, waarbij eerst de heidense bronnen aan bod komen worden. Daarna volgen de joodse bronnen, waarbij opgemerkt dat de historicus
Flavius Josephus apart wordt behandeld.
De christelijke bronnen vallen uiteen in boeken uit het Nieuwe Testament en de andere geschriften. Alleen de buiten-Bijbelse bronnen worden besproken, niet het Nieuwe Testament ofschoon de Evangeliën zeer betrouwbare bronnen zijn over het leven van Jezus. De christelijke bronnen buiten de bijbel die gewag maken van Jezus zijn in tegenstelling tot de boeken uit het Nieuwe Testament onvoldoende historisch en daardoor niet betrouwbaar. Het gaat hierbij om de
apocriefe boeken - hetgeen 'onecht' of 'verborgen' betekent. Zo kennen we onder andere het Evangelie van Thomas, het Evangelie van Petrus en het Evangelie van de Waarheid. Vanwege hun historische onbetrouwbaarheid worden deze niet besproken. Ook de archeologische bronnen blijven onbesproken, ofschoon er genoeg over te zeggen valt; de archeologie toont ons immers sporen van het bestaan van Jezus.
Heidense bronnen
Jezus is geen mythische figuur die los van de geschiedenis staat en niet tijdruimtelijk kan worden gesitueerd. Het credo dat Jezus geleden heeft onder Pontius Pilatus, is bijzonder belangrijk, omdat Jezus hiermee in de geschiedenis geplaatst wordt. Dat heidense bronnen niettemin nauwelijks gewag maken van Jezus behoeft ons niet te verbazen. Een persoon als Tacitus bij voorbeeld wilde de Romeinse geschiedenis boekstaven en het was daarom voor hem niet zo interessant wat er in een uithoek van het Romeinse Rijk zoal plaatsvond. Israël mag dan in de bijbel '
de navel der aarde' worden genoemd (Ezechiël 38:12), voor de Romeinen was het niet meer dan een stoffig protectoraat. Alles wat zich daar afspeelde, was in de ogen van Romeinse geschiedschrijvers van ondergeschikt belang.
Heidense bronnen: Plinius de Jonge
Gaius Plinius Caecilius Secundus minor (61/62 - 114) - keizerlijk legaat in Bithynië - schreef in 112 aan keizer Trajanus over de christenen in zijn streek dat hij geen reden zag ze te vervolgen:
Ze somden zelf op waaraan ze zich dan wel schuldig maakten. Kijk dan wat we fout doen, zeiden ze: wij hebben de gewoonte op een vaste dag vóór zonsopgang bijeen te komen om voor Christus beurtzangen aan te heffen als voor een God, wij verbinden ons onder ede, niet tot het plegen van een misdaad, maar tot het vermijden van diefstal, roof en overspel, en wij beloven dat wij ons woord zullen houden en voor het gerecht niet zullen ontkennen iets in bewaring te hebben gekregen.[1]
Cornelius Tacitus /
Bron: Grolier Society, Wikimedia Commons (Publiek domein) Heidense bronnen: Cornelius Tacitus
De Romeinse historicus Publius Cornelius Tacitus (ong. 55-120; zie afbeelding) beschrijft in zijn tweede grotere historische werk - Annales (116) - dat keizer Nero christenen vervolgde als zondebokken om het gerucht dat hijzelf de stad in brand zou hebben gestoken in de kiem te smoren.
[Daartoe] gaf Nero de schuld aan mensen die om hun schanddaden gehaat waren ('Christenen' noemde het volk ze), die hij met speciaal bedachte straffen tuchtigde. De man van wie deze benaming kwam, Christus, was tijdens Tiberias' regering door de stadhouder Pontius Pilatus terechtgesteld. Dit voor een ogenblik onderdrukte bijgeloof brak echter opnieuw uit, niet alleen in Judaea, het vaderland van dit kwaad, maar ook in de hoofdstad [Rome].[2]
Heidense bronnen: Thallus
Thallus was een Samaritaanse historicus wiens geschriften niet bewaard zijn gebleven. In 52 na Chr. beschreef hij de geschiedenis van het oostelijke Middellandse Zeegebied vanaf de Trojaanse oorlog in zijn 'Geschiedenis van de Wereld'. Ofschoon zijn werk verloren is gegaan, wordt hij omstreeks 221 door Julius Africanus geciteerd. Hij verwees naar de drie uren durende duisternis die viel toen Jezus aan het kruis stierf; een fenomeen dat door Thallus op natuurlijke wijze werd verklaard door een zonne-eclips. Thallus is de eerste referentie naar Jezus buiten de Evangeliën om.
Heidense bronnen: Mara Bar-Serapion
Mara Bar-Serapion was een Syrische schrijver die in 73 n.Chr. vanuit de gevangenis een brief naar zijn zoon schreef.
Wat gaf het de Atheners dat ze Socrates doodden? Hongersnood en ziekte kwamen over hen als een oordeel over hun slechte daden. Wat hadden de mensen van Samos eraan dat ze Pythagoras verbrandden? In een ogenblik werd hun land met zand bedekt. Wat hadden de Joden eraan dat ze hun wijze Koning ter dood brachten? Heel kort daarna is hun koninkrijk vernietigd. God heeft deze drie wijze mensen op rechtvaardige wijze gewroken: de Atheners kwamen om door de honger; de bewoners van Samos werden door de zee verzwolgen; de Joden, beroofd en uit hun land verdreven, zijn overal verspreid. Maar Socrates stierf niet definitief; hij leefde voort in de leer van Plato. Pythagoras is niet voorgoed dood; hij leefde voort in het standbeeld van Hera. Ook de wijze Koning is niet voorgoed dood; Hij leefde voort in de leer die Hij gegeven had.[4]
Het is één van de eerste heidense verwijzingen naar Jezus, als ervan uitgegaan wordt dat de schrijver met de benaming 'wijze koning' Jezus bedoelt. Waarschijnlijk is dat het geval, aangezien de schrijver benoemt dat de Joden hun koninkrijk verloren niet lang nadat ze hun wijze koning hadden geëxecuteerd. Minder dan veertig jaar na de kruisiging van Jezus, verwoesten de Romeinen de stad Jeruzalem en werden de Joden verstrooid.
Heidense bronnen: Suetonius
Suetonius was een secretaris en historicus voor keizer Hadrianus, die regeerde van 117 tot 138. Over Keizer Claudius, die regeerde van 41-54 n.Chr.) en de Opstand van Rome in 49 n.Chr. schreef hij:
Omdat de joden constant opwinding veroorzaakten op aandrang van Chrestus [een vervorming van Christus], verbande hij [Claudius] hen uit Rome.
In Handelingen kunnen we lezen over Paulus in Korinte. Hij ontmoette daar twee Joden die Rome hadden moeten verlaten op last van Claudius:
Na deze gebeurtenissen verliet hij Athene en ging naar Korinte. Daar leerde hij Aquila kennen, een Jood uit Pontus, die kort daarvoor met zijn vrouw Priscilla uit Italië was gekomen omdat Claudius had bevolen dat alle Joden Rome moesten verlaten. Paulus bracht hun een bezoek, en omdat ze hetzelfde ambacht uitoefenden als hij – ze waren leerbewerker van beroep – trok hij bij hen in en ging bij hen werken. (Handelingen 18:1-3)
Suetonius schreef over de grote brand in Rome in 64 na Christus:
Straffen werden door Nero opgelegd aan de Christenen, een klasse mensen die zich had overgegeven aan een nieuw en boosaardig bijgeloof.
Heidense bronnen: Lucianus van Samosata
Als laatste heidense referentie noemen we het werk van de Griekse filosoof Lucianus van Samosata uit de 2e eeuw n.Chr, die de spot drijft met de naastenliefde en de doodsverachting van de christenen:
Deze mensen zijn in alle gevallen waarbij de hele gemeenschap betrokken is, buitengewoon actief en sparen daarbij kosten nog moeite … Want deze arme mensen hebben het in hun hoofd gehaald te geloven dat zij lichamelijk en geestelijk onsterfelijk zijn en in alle eeuwigheid zullen leven. Dit is ook de reden waarom zij de dood verachten en velen van hen zelfs hem vrijwillig aanvaarden. Bovendien heeft hun eerste wetgever (Paulus) hen geleerd dat ze allemaal broeders van elkaar zullen worden, zodra zij de beslissing hebben genomen de Griekse goden te verloochenen, hun knieën voor die gekruisigde sofist (Jezus) te buigen en volgens zijn wetten te leven.[5]
Joodse bronnen
Er zijn ook een aantal Joodse bronnen die verwijzen naar Jezus.
Flavius Josephus
Elders hebben we reeds het getuigenis van de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (37-100; zie afbeelding) over Jezus behandeld. Naast deze verwijzingen naar Jezus, maakt hij twee keer een allusie naar figuren rondom Jezus. Flavius Josephus verwijst naar Johannes de Doper en hij vermeldt de marteldood van Jacobus, de "broer van Jezus die Christus werd genoemd".[6]
De Talmoed
In de
Talmoed (ca. 100-200) staat:
Op de avond van het paasfeest werd Yeshu [sic] opgehangen.[7]
Een groot aantal geleerden zijn van mening dat met de persoon Yeshu Yeshua genoemd wordt. Weer andere geleerden betwisten dat.[8] Yeshua is de Hebreeuwse naam van Jezus. Op meerdere plaatsen in de Talmoed wordt de figuur Yeshu genoemd.
Professor M. Wilcox - die er van uitgaat dat met Yeshu Jezus wordt bedoeld - schreef het volgende over deze verwijzingen in de Talmoed:
"Hoewel de oude Joodse literatuur Jezus slechts tamelijk spaarzaam noemt (en sowieso omzichtig gebruikt moet worden), ondersteunt zij de bewering van de Evangeliën dat Hij een genezer en wonderdoener was, zelfs al schrijft zij deze activiteiten toe aan toverij. Daarnaast bewaart zij de herinnering dat Hij een leraar was en dat Hij discipelen had (vijf stuks), en dat, in ieder geval in de vroege Rabbijnse periode, niet alle knappe koppen tot het eindoordeel waren gekomen dat Hij een 'dwaalleraar' of 'bedrieger' was."[9]
Conclusie
Op basis van deze referenties en die van
Flavius Josephus kan het volgende geconcludeerd worden:
Bovenstaande getuigenissen waren soms weinig vleiend of ze stelden Jezus gelijk met filosofen en ze zijn daarmee zeker niet van christenen afkomstig. We kunnen daarom gerust stellen dat er meerdere getuigenissen bij heidense en Joodse auteurs zijn aangetroffen over Jezus. Dit zijn belangrijke buiten-Bijbelse historische bronnen van mensen die niet het oogmerk hadden om de figuur Jezus een historisch fundament te geven. Er kan daarom gesteld worden dat alle in deze twee artikelen besproken gegevens, de thesis weerleggen dat Jezus nooit zou hebben bestaan.
Voorts kan uit de besproken teksten opgemaakt worden dat:
- Jezus door Pontius Pilatus terechtgesteld werd en Hij aan de basis ligt van een geloofsgemeenschap die zich christenen noemen en Hij door hen vereerd wordt.
- Er drie uren van duisternis waren tijdens zijn kruisiging.
- Zijn aanhangers geloofden dat Hij uit de dood was opgestaan en dat ze Hem vereerden als God.
- Het christendom zich al snel naar Rome verspreidde.
Noten:
- Bernard Sesboüé: Ik geloof - Een uitnodiging voor de 21ste eeuw; Averbode/Kok Kampen, 2000, p.243.
- Ibid.
- Ibid.
- Suetonis. http://www.allaboutthejourney.org/dutch/suetonius.htm (voor de laatste keer geraadpleegd op 29 april 2009).
- Lucianus van Samosata. http://nl.wikipedia.org/wiki/Lucianus_van_Samosata (voor de laatste keer geraadpleegd op 29 april 2009).
- Flavius Josephus (Author), William Whiston (Translator), Paul L. Maier (Commentary): The New Complete Works of Josephus (Revised and expanded edition); Kregel Academic & Professional, 1999.
- De Babylonische Talmoed, Sanhedrin 43a.
- Yeshu. http://en.wikipedia.org/wiki/Yeshu (voor de laatste keer geraadpleegd op 29 april 2009).
- M. Wilcox: Jesus in the light of His Jewish Environment (Jezus in het licht van zijn Joodse omgeving); Aufstieg und Niedergang der römischen Welt (Opkomt en ondergang van de Romeinse wereld) 2, no. 25.1 (1982), p. 133. Aangehaald in: Lee Strobel: Bewijs genoeg... Wat is er feitelijk over Jezus bekend? Een journalist ondervraagt dertien top-wetenschappers; Gideon, Hoornaar, 1998, p. 89.
Lees verder