Bijbel - Psalm 2: in jonge taal

Psalm 2 in jonge taal
1. Waarom voeren landen oorlog en waarom wil men steeds machtiger zijn?2. De regeringen en politieke partijen maken plannen tegen God en Zijn volk.
3. Zij willen breken met de wetten van God.
4. God zal hen uitlachen om hun dwaze plannen.
5. De mensen zullen schrikken van de boosheid van God.
6. God zegt; Ik heb toch een koning over jullie aangesteld?
7. Ik zal het besluit van God uitleggen: jullie behoren toe aan de Heer.
8. God zegt: Vraag het aan Mij, en Ik zal je geven wat je nodig hebt.
9. God zal ze verpletteren met een ijzeren staf; Hij zal hen stuk slaan zoals je een stenen vaas kapot gooit.
10. Regeringen en leiders van deze aarde. Gebruik jullie verstand. Laat jullie leiden door Gods wijsheid.
11. Dien de Heer met respect en ontzag. Wees blij!
12. Geef de Zoon van God een kus om God niet boos te maken. Allen die op God vertrouwen zullen gezegend worden.
Kus
Je vraagt je misschien af wat die kus betekent in vers twaalf. Je moet weten dat het in de tijd toen deze Psalm geschreven werd, heel normaal was dat men elkaar begroette met een kus. Het was geen kus waarmee je elkaar op de mond zoende. Je moet meer denken aan het aanraken van elkaars wangen. De kus betekende eigenlijk dat je elkaar mocht en niets (meer) tegen elkaar had. Als je ruzie had vroeg je elkaar vergeving en bevestigde dat met een kus. Tegenwoordig zouden we zeggen; 'zand erover en geef elkaar de hand'. Vroeger ging dat dus anders. Een bekend voorbeeld is de kus waarmee Judas Jezus heeft verraden. Je begrijpt dat wanneer een kus juist bedoeld is om vrede te bevestigen hard aankomt als je daarmee iemand verraad. De kus in vers twaalf wil dus eigenlijk zeggen dat we niet moeten breken met God maar, dat we het goed moeten maken met Hem, Zijn volk, Zijn Zoon Jezus Christus en met alle mensen.
Psalm 2 in Statenvertaling
1 Waarom woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid?2 De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende:
3 Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen.
4 Die in den hemel woont, zal lachen; de Heere zal hen bespotten.
5 Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken.
6 Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid.
7 Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.
8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting.
9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter; Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat.
10 Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen, gij rechters der aarde!
11 Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving.
12 Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.