Het doodskleed van Jezus
De kerk heeft altijd ontkend dat hij nog bestond: de lijkwade van Jezus, waarin hij werd begraven in een grot. Toen een Griekse koning werd genezen door een kleed met de afbeelding van Jezus erop waren verschillende latere schrijvers ervan overtuigd dat het Jezus' doodskleed betrof. Een verslag over de omzwervingen van een lijkwade.
De Lijkwade van Edessa
In Edessa in Griekenland, in ongeveer 650AD werd een kleed gevonden waarvan men vermoedde dat het kleed zou zijn gebruikt door de apostel Judas Thaddeüs om de invalide koning van Edessa, Adbar V Ouchama die leefde van 13 tot 50 AD te genezen.
De zieke koning had gehoord van Jezus' wonderbaarlijke genezingen en had Jezus een brief geschreven met de vraag om te komen en hem te genezen. Toen Judas Thaddeüs het kleed met daarop een afbeelding van het gezicht van Jezus toonde genas de zieke koning op miraculeuze wijze.
Men veronderstelt dat het kleed meermalen verborgen moet zijn gehouden:
- voor de zoon en opvolger van Adbar V, Ma'nu VI, die niets van zijn vader's bekering tot het Christendom wilde weten
- voor de Romeinse keizers Decius, Diocletianus en Galerius die in Griekenland buitengewoon actief christenen vervolgden.
- en misschien ook wel voor Christenen in Griekenland die de waarde zagen van dit relikwie.
Was het kleed van Edessa de lijkwade van Jezus Christus?
Er wordt door tegenstanders van dit idee gesteld dat het kleed afkomstig was uit een tijd dat Jezus nog leefde. (Het jaar 32 wordt genoemd) en dat het een schildering vertoonde van Jezus en derhalve niets met zijn dood te maken had.
Aan de andere kant zijn er argumenten in het voordeel van het idee dat het hier de lijkwade van Jezus betreft.
- Koning Adbar V was slechts 20 jaar oud
op het moment van Jezus' kruisiging, hij moet over Jezus' wonderbaarlijke genezingen zijn geadviseerd. Tijdbestekken waren in die tijd anders dan nu. Het kan maanden cq. jaren hebben geduurd voordat nieuws over Jezus' wonderen hem in het verre Griekenland bereikte.
- Het lijkt onwaarschijnlijk dat gedurende het leven van Jezus een discipel helemaal naar Edessa werd gestuurd:
het was een reis van maanden en voor Jezus was het noodzakelijk dat zijn volgelingen aanwezig waren om te getuigen over de kruisiging en de opstanding.
- Het ligt voor de hand dat de brief van koning Adbar Jezus niet op tijd heeft bereikt.
Jezus kon genezen op afstand, daarvoor hoefde hij niet een discipel helemaal naar Griekenland te sturen. Er zijn gevallen bekend waarin hij zieken met hun geloof in hem beloonde door ogenblikkelijke genezing. (bv. Matt.8, 20-22)
- Het ligt voor de hand dat Judas Thaddeüs na Jezus' dood een krachtig relikwie bij zich droeg
zoals bijvoorbeeld een doek waarin Jezus was gewonden in het graf voor zijn opstanding. Er moest een koning gered en overtuigd worden. Een belangrijk gegeven: als je de koning kon overtuigen van het bestaan van God's zoon, dan was het land al halverwege.
- Er waren niet heel veel relekwiën direkt van Jezus' persoon:
hij was van zijn kleding ontdaan gedurende de martelingen en het is bekend dat om zijn mantel/kleed werd gedobbeld. Judas Thaddeüs zou niet tot de apostelen kunnen hebben behoord die met Pinksteren gezegend werden met wonderbaarlijke gaven. Dus nam hij een krachtig relikwie mee.
Verdere omzwervingen van het kleed van Edessa
- 525-650AD Het kleed werd ontdekt tijdens herstelwerkzaamheden na enkele grote overstromingen van Edessa.
- In ongeveer 700 schreef Evagrius Scholasticus dat Edessa beschermd werd door een portret van Jezus
- dat "door God en niet door mensenhanden" gemaakt was.
- In 730 schreef Johannes Damascenus voor het eerst dat het kleed een lijkwade was.
- Op 15 augustus 944 werd het Kleed van Edessa overgebracht van Edessa naar Constantinopel.
Edessa was sinds 639 in handen van de Arabieren en het Kleed van Edessa werd door het christelijke Constantinopel geruild tegen islamitische gevangenen.
Op de dag na de aankomst van het kleed hield de aartsbisschop van de Hagia Sophia, Gregorios Referendarius, een preek over het kleed. Deze preek is enige tijd geleden in de archieven van het Vaticaan teruggevonden. In deze preek wordt expliciet gesproken over de afbeelding van een heel lichaam en niet alleen een gezicht. Ook wordt een bloedvlek aan de zijkant van het lichaam genoemd. Andere documenten die in het bezit zijn van de Vaticaanse Bibliotheek of van de Universiteit van Leiden spreken van een afbeelding van een lichaam in plaats van alleen een gezicht. (Deze documenten citeren Smera, die rond 950 in Constantinopel was en het kleed beschrijft.)
1204
Sinds de verovering van Constantinopel, het huidige Istanbul, door de kruisvaarders in 1204 is niets meer van het kleed van Edessa vernomen. Er wordt verondersteld dat de kruisvaarders het kleed van Edessa mee naar Jeruzalem hebben genomen. Het is goed mogelijk dat het kleed over ging in de handen van de Tempeliers, de 'schatbewaarders' van Jeruzalem.
1307
Het jaar van de vervolging en de marteling van de Tempeliers. het is heel goed mogelijk dat de grootmeester van de orde der Tempeliers Jacques Molay het kleed meenam naar Frankrijk, waar het door de nicht van de eveneens gemartelde tempelier Geoffroy de Charny werd meegenomen.
1389
Verklaarde de bisschop van Troyes Pierre d'Arcis dat de lijkwade een geschilderde vervalsing was, hoewel hij de lijkwade nooit gezien had. Paus Clemens VII stond verering van de lijkwade toe, zolang de lijkwade maar niet als authentiek werd erkend.
1418
Liet Humbert van Villesexel, graaf de la Roche, heer van Saint-Hippolyte-sur-Doubs die met de kleindochter van Geoffroy de Charney getrouwd was, de lijkwade overbrengen naar zijn kasteel in Montfort om de lijkwade te beschermen tegen bandieten. Later werd de lijkwade verplaatst naar Saint-Hippolyte-sur-Doubs.
1443
De lijkwade, in het bezit van Margarethe, weduwe van Humbert, graaf de la Roche, was te zien op tentoonstellingen in onder meer Luik en Genève.
1454
Verkocht Margaretha de lijkwade in ruil voor een kasteel in Varambon in de buurt van Lyon en een grote som geld aan Louis van Savoye. Hertog Louis van Savoye bewaarde de lijkwade in een nieuwe kapel, die korte tijd later door paus Paulus II tot kerk werd gezegend. De lijkwade werd een bekende en populaire relikwie. Men geloofden niet alleen dat de lijkwade authentiek was, maar ook dat de lijkwade magische eigenschappen had. Europese vorsten vroegen tijd met de wade aan om het kleed te kunnen aanbidden.
1471
Werd de lijkwade overgebracht naar Vercelli (Italië) en in de volgende jaren naar Turijn, Ivrea, Susa, Chambéry, Avigliano, Rivoli en Pinerolo.
1481
Plaatst Louis van Savoye de lijkwade in een kist in zijn kapel die afgedekt werd met vuurrood fluweel, zilveren spijkers en een gouden sleutel.
1532
Brak er een brand uit in de kapel. Door het gesmolten zilver van de kist en door bluswater raakte de lijkwade beschadigd. Nonnen werd opgedragen de lijkwade te herstellen.
1578
Werd hij naar Turijn overgebracht.
Sinds 1983 is de lijkwade eigendom van de Heilige Stoel. De Rooms-Katholieke Kerk gaf in 1988 toestemming aan een aantal wetenschappers om een vezel uit de lijkwade te halen voor wetenschappelijk onderzoek. In 1997 werd de lijkwade opnieuw bedreigd door brand. In 2002 en 2010 werd hij opnieuw tentoongesteld.
Het lijkt moeilijk te concluderen dat het Kleed van Edessa niet het doodskleed van Jezus Christus is na bestudering van al deze historisch bekende feiten. Het afwachten nu is op zodanig geavanceerde objectieve onderzoeks technieken dat de bewering niet verder kan worden tegen gesproken.
Lees verder