Exodus: Mozes, farao, de tien plagen en de Egyptische goden
Mozes, farao, de tien plagen van Egypte en de Egyptische goden en godinnen. Als Mozes in opdracht van God naar de Israëlieten en naar de farao toe gaat, lijkt bevrijding en uittocht (Exodus) nog ver weg. Farao weigert het volk te laten gaan en Egypte wordt vervolgens getroffen door een tiental vreselijke plagen of rampen. Allengs wordt duidelijk dat de Eeuwige alle macht heeft. God toont zijn absolute gezag. De goden van de farao zijn er niets bij, ze verbleken bij de almacht van God.
De Israëlieten als slaven in Egypte
Lang geleden woonden de Israëlieten in Egypte, in een land genaamd Gosen. Oorspronkelijk zeventig familieleden - Jacob, die ook Israël werd genoemd, en zijn zonen en hun gezinnen. De Israëlieten werden talrijk en er kwam in Egypte een nieuwe koning aan de macht, die Jozef - de zoon van Jacob - niet gekend had en ook niet meer wist wat hij voor Egypte had betekent. Deze farao zei tegen zijn volk: "De Israëlieten zijn te sterk voor ons en te talrijk. Laten we verstandig handelen en voorkomen dat dit volk nog groter wordt. Want stel dat er oorlog uitbreekt en zij zich aansluiten bij onze vijanden, de strijd tegen ons aanbinden en uit het land wegtrekken!" Dus maakte hij de Israëlieten tot slaven. De nakomelingen van Abraham, Izaäk en Jakob werden flink afgebeuld en het leven werd ondraaglijk gemaakt met zwaar werk: ze moesten stenen maken van klei en op het land werken, en ze werden voortdurend mishandeld. Ook gaf de farao op een gegeven moment aan heel zijn volk het diabolische bevel om alle Hebreeuwse jongens die geboren werden in de Nijl te gooien; de meisjes mochten in leven blijven. (Exodus 1)
Mozes, de leider van de Israëlieten
In vogelvlucht
Toen werd Mozes geboren. Hoewel hij geboren werd binnen de familie van Levi, de zoon van Israël, werd hij opgevoed als de zoon van de dochter van de Farao. Op zijn 40e was hij er getuige van dat een Hebreeër, een volksgenoot van hem, door een Egyptenaar werd geslagen. Hij sloeg de Egyptenaar dood en moest vluchten. Hij werd een herder in de wildernis van Midyan. Hij trouwde met Sippora, dochter van Yitro, een priester van Midyan. (Exodus 2)
Jammerklachten
Op de leeftijd van tachtig jaar, verscheen de engel van de Heer aan hem in een vuur dat uit een doornstruik opvlamde. De struik stond in brand en toch werd het niet door het vuur verteerd. Adonai zei vanuit de struik: ‘Mozes! Mozes!’ ‘Ik luister,’ antwoordde Mozes. ‘Kom niet dichterbij,’ waarschuwde Adonai, ‘en trek je sandalen uit, want de grond waarop je staat, is heilig. Ik ben de God van je vader, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.’ Mozes bedekte zijn gezicht, want hij durfde niet naar God te kijken. Adonai zei: ‘Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is, ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, ik weet hoe ze lijden. Daarom ben ik afgedaald om hen uit de macht van de Egyptenaren te bevrijden, en om hen uit Egypte naar een mooi en uitgestrekt land te brengen, een land dat overvloeit van melk en honing, het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. De jammerklacht van de Israëlieten is tot mij doorgedrongen en ik heb gezien hoe wreed de Egyptenaren hen onderdrukken. Daarom stuur ik jou nu naar de farao: jij moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte wegleiden.’ (Exodus 3:4-10)
Bezwaren van Mozes
Mozes wierp allerlei bezwaren op, zoals: "Ze zullen me vast niet geloven en niet naar me luisteren", en: "Neemt u mij niet kwalijk, Heer, maar ik ben geen goed spreker". Mozes opperde iemand anders te sturen. God werd boos op Mozes, maar toch gebruikte hij hem. God zei tegen hem: "Je hebt toch een broer, de Leviet Aäron! Ik weet dat hij welbespraakt is. Hij is al naar je onderweg en zal blij zijn je te zien. Vertel jij hem wat hij moet zeggen. Ik zal bij jullie zijn als je moet spreken en jullie ingeven wat je moet doen. Hij zal in jouw plaats het volk toespreken: hij zal jouw mond zijn, jij zult zijn god zijn. En neem je staf in de hand, want daarmee moet je de wonderen doen." (Exodus 4:13-17)
De farao weigert hardnekkig het volk te laten gaan
Farao's hart werd verhard
Mozes en zijn broer Aäron, moesten naar de Farao gaan en bij hem eisen dat hij Gods volk zou laten gaan. God zorgde ervoor dat de farao hardnekkig weigerde het volk te laten gaan. Zijn hart werd verhard en Farao gaf geen gehoor aan de eis en Mozes moest alle wonderen laten zien waartoe God hem de macht had gegeven. Egypte werd vervolgens getroffen door een tiental vreselijke plagen of rampen. In die plagen gaf God rechtstreeks alle godheden van Egypte van katoen. Door de plagen liet de God van Mozes zien dat hij ver uitsteekt boven de Egyptische goden, van de mindere of lagere goden in de hiërarchie - de eerste plaag was gericht tegen de god van de Nijl - tot de hogere goden - de negende plaag was gericht tegen de zonnegoden. En de tiende plaag, het doden van alle eerstgeborenen in Egypte, was een vergelding tegen het decreet van de farao om alle Hebreeuwse jongens die geboren werden te vermoorden. (Exodus 7-12)
Egyptische goden
De farao gaf geen duimbreed toe. Hij bleef hardnekkig weigeren de Israëlieten uit zijn land weg te laten gaan; hij vertrouwde op zijn goden. De gevolgen waren indrukwekkend en groots. Bij iedere plaag pakte God één of meer Egyptische goden aan. De god van de Nijl bracht vernietiging in plaats van voorspoed. Kikkers, heilige dieren in het oude Egypte die werden geassocieerd met vruchtbaarheid, brachten ziekte en verderf in plaats van vruchtbaarheid. En Re, de zonnegod, werd verduisterd, waaruit zijn onmacht bleek.
'En ik zal alle Egyptische goden van hun voetstuk stoten'
De plagen en bestraffingen tegen farao en zijn volk, laten zien wie de Here is en toont de omvang van Zijn macht over de hele schepping (Exodus 7:5, 17; 8:10, 22; 9:14).
"En ik zal alle Egyptische goden van hun voetstuk stoten, want ik ben de HEER" (Exodus 12:12). En aldus geschiedde, zoals in het schema hieronder te zien is.
Plaag | Egyptische godheid |
1. Water verandert in bloed (Exodus 7:14-25) | Khnum (of Khnemu): de Egyptische god die de Nijldelta vruchtbaar en daarmee geschikt maakt voor landbouw.
Hapi: de geest van de Nijl.
Osiris was o.a. god van de afnemende en wassende maan en van de overstroming van de Nijl. |
2. Kikkers (Exodus8:1-15) | De Egyptische godin Heket was in de Egyptische mythologie een godin die werd voorgesteld met kikkerkop en soms volledig werd afgebeeld als kikker. |
3. Luizen (Exodus8:16-19) | Bes of Bisu: één van de oudste goden van het pantheon, beschermer tegen wilde dieren, slangen en insecten. |
4. Steekvliegen (Exodus 8:20-32) | Ibid. |
5. Veepest (Exodus 9:1-7) | Hathor (godin): werd in haar oudste vorm daterend van 2700 v.Chr. afgebeeld in de vorm van een koe.
De Apis is een Egyptische godheid, voorgesteld als een stier met een zonneschijf tussen de horens.
Mnevis (Merwer), de zonnestier. |
6. Zweren (Exodus 9:8-12) | Imhotep was de schutspatroon van de geneeskunde. |
7. Hagel (Exodus 9:13-35) | Noet, Nut of Noeït was in de Egyptische mythologie de hemelgodin.
Seth, was de beschermer van de oogst.
Nepri, was de graangod. |
8. Sprinkhanen (Exodus 10:4 - 10:5) | Ibid. |
9. Duisternis (Exodus 10:21-29) | Ra, Aton, Atum, Horus. Allen zonnegoden. |
10. Dood van eerstgeborenen (Exodus 11:10 en 12:29-30) | Isis: godin van het leven. |
God heeft macht over de hele schepping
Alle goden van Egypte werden één voor één door God te kijken gezet. Deze goden zijn volkomen machteloos en niet in staat om Gods straffen af te wenden. Ze kunnen niets, maar dan ook helemaal niets, uitrichten.
Gods macht werd voor iedereen zichtbaar. God toonde zijn absolute gezag. Hij beheerste de omvang van de plaag en de omvang van het getroffen gebied. Ook kondigde Hij de aanvangstijd aan en Hij kon ieder ogenblik een einde maken aan de plaag, als antwoord op gebed.
'De HEER is machtiger dan alle andere goden'
Mozes vertelde zijn schoonvader uitvoerig hoe de HEER omwille van Israël tegen de farao en Egypte was opgetreden, en ook welke moeilijkheden ze op hun tocht ondervonden hadden en hoe de HEER hen daaruit had gered. Jetro verheugde zich erover dat de HEER Israël zo veel weldaden had bewezen en hen had gered uit de handen van de Egyptenaren. ‘Geprezen zij de HEER, dat hij jullie uit de macht van de Egyptenaren en de farao heeft bevrijd,’ zei hij, ‘dat hij het volk verlost heeft van de onderdrukking door de Egyptenaren, door wie jullie met zo veel minachting behandeld zijn. Nu zie ik in dat de HEER machtiger is dan alle andere goden’ (Exodus 18:8-11).
Lees verder