Opgroeien: Psychologische ontwikkeling van nul tot vijftien
Een kind van drie jaar kun je niet alleen naar de supermarkt sturen om een boodschap voor je te doen. Ook kun je van een kind van zeven niet verwachten dat hij op zijn pasgeboren baby zusje past. Of aan je veertienjarige vragen, lief in de box, met zijn auto’s te gaan spelen. Wanneer kunnen kinderen nu eigenlijk bepaalde handelingen wel uitvoeren? En op welke leeftijd kunnen ze bijvoorbeeld logisch denken en redeneren?
Psychologische ontwikkeling
De Zwitserse psycholoog Jean Piaget (1896-1980) kwam tot de conclusie dat mentale groei veroorzaakt wordt door kwalitatieve veranderingen. De meeste psychologen uit die tijd zagen het kind als een miniatuuruitgave van een volwassene en dachten dat begrippen zoals tijd, ruimte, aantal en de oorzaak- gevolgrelatie meteen bij de geboorte aanwezig waren. Volgens Piaget is intelligentie een voorbeeld van aanpassingsgedrag. Hij probeerde de geleidelijke vooruitgang van de menselijke intelligentie tijdens het opgroeien, in kaart te brengen. Piaget bracht vier ontwikkelingsfases in kaart, van nul tot vijftien jaar.
De sensomotorische fase van nul tot twee jaar
Sensomotorisch wil zeggen de koppeling tussen sensorisch en motoriek. Sensorisch is het opdoen van prikkels door middel van de oren, de ogen, de tastzin en het evenwicht. De motoriek is het vermogen om te kunnen bewegen. De ontwikkeling van reflexmatig gedrag naar doelgericht gedrag vindt plaats in de eerste fase. Een zuigeling voert slechts reflexbewegingen uit, hij stoot bijvoorbeeld per ongeluk tegen een speeltje aan waardoor dit geluid maakt. Het zien en bewegen van de baby heeft nog niets te maken met intelligente handelingen. Wanneer het kind begint te begrijpen dat de handeling die het uitvoert, bijvoorbeeld het stoten tegen het speeltje, de oorzaak is van het geluid dat daarbij veroorzaakt wordt, wordt het een intelligente handeling. Op de leeftijd van zes maanden ongeveer gaat het kind begrijpen dat zijn handbewegingen te maken hebben met iets dat hij zelf doet. Hij heeft geleerd dat hij niet alleen naar bepaalde voorwerpen kan kijken, maar dat hij het voorwerp ook aan kan raken en het zelfs geluid kan laten maken. Volgens Piaget vormen deze sensomotorische processen het begin van het intelligente denken ofwel het redeneren.
Het symbolische denken van twee tot zeven jaar
Zolang het kind een voorwerp ziet bestaat het voorwerp ook, maar zodra het voorwerp niet meer te zien is dan bestaat het niet meer. Het kind heeft geen idee van de duurzaamheid van objecten. Het is voor een kind in die fase dan ook angstaanjagend om zijn moeder te zien verdwijnen en vaak gaat dat gepaard met hevige huilbuien. Het is dan ook erg belangrijk om in deze fase kiekeboe te spelen met het kind, zodat het leert dat als moeder even niet te zien is zij niet echt verdwijnt. De volgende stap is objectconstantie, dit wil zeggen dat een kind zich een beeld van objecten kan vormen zonder dat hij deze ziet. Dit is een belangrijke voorwaarde voor de volgende stap, het nadenkend handelen. In de vorige fase kon het kind alleen door zintuiglijke of motorische acties met de wereld in contact komen. Nu is het mogelijk om dat te doen door er alleen maar aan te denken, het kind heeft bij wijze van spreken de hele wereld in zijn hoofd. De fantasie van het kind stelt het nu in staat om objecten op symbolische wijze te hanteren. Hij kan bijvoorbeeld zijn knuffelhond als een echte hond zien en een stoel wordt een raceauto. Ook begint het kind in deze fase begrip te krijgen van taal. Het kind begrijpt dat het beeld van een auto ook een woord in je hoofd kan zijn. Het kind gaat intuïtief denken, het gaat begrippen vormen. Een begrip is een abstract beeld van bepaalde voorwerpen of gebeurtenissen.
Onveranderlijkheid
Wanneer het kind zeven jaar is begint het te begrijpen dat de dingen niet veranderen wanneer ze een andere vorm aannemen. Bijvoorbeeld limonade in een hoog glas, wanneer de limonade in een glas met een andere vorm wordt gegoten zal de hoeveelheid limonade niet veranderen. Piaget testte dit door, waar de kinderen bij waren, twee dezelfde glazen te vullen met limonade, waarna hij de inhoud van het ene glas overgoot in een hoog langwerpig glas. Vervolgens vroeg hij aan de kinderen of er in beide glazen evenveel limonade zat. Kinderen onder de zeven meenden dat er in het hoge glas meer zat omdat het limonadepeil hoger was. Kinderen van zeven wisten het niet helemaal zeker, maar kinderen van acht jaar wisten heel zeker dat de hoeveelheid hetzelfde gebleven was.
Omkeerbaarheid
Ook begint het kind in deze fase te begrijpen dat iedere verandering weer ongedaan kan worden gemaakt. Bijvoorbeeld dat een stuk klei waar een bal van is gemaakt, dezelfde hoeveelheid klei is als je er een lange sliert van maakt. Waardoor je er dus gewoon weer een bal van kan maken.
Concrete operaties van zeven tot twaalf jaar
In deze fase kunnen kinderen al een beetje logisch nadenken en redeneren door gebruik te maken van begrippen. Een achtjarige kan bijvoorbeeld stokjes op lengte sorteren. Hij begrijpt de processen die de relatie van voorwerpen in de ruimte bepalen, bijvoorbeeld dat dingen naast elkaar staan of achter elkaar. Ook begint het kind de combinatie van tijd en afstand en de inschatting van oppervlakte en lengte te begrijpen. In deze fase kunnen kinderen nog niet omgaan met problemen die niet zichtbaar zijn. Met een in woorden gevat probleem als: “Ruben is ouder dan Rob en Rob is jonger dan Ruben, wie is de oudste?” kan een achtjarige nog niets beginnen.
Formele operaties van twaalf tot vijftien jaar
Wanneer een kind merkt dat een inspanning niet leidt tot een gewenst resultaat, kan het op zijn stappen terugkeren. Nadat het kind het begrip van omkeerbaarheid na het vormen van beelden en begrippen heeft begrepen, kan het de volgende stap nemen, het hanteren van abstracte ideeën. Geestelijk is het kind nu zover dat het dankzij het symbolische denken en het gebruik van de begrippen, objectconstantie en omkeerbaarheid, zelf ideeën kan gaan vormen over diverse mogelijkheden. Het kind kan bij zichzelf nagaan welke mogelijkheden de beste zijn en naar eigen inzicht deze keuze in gedachten uitvoeren of concreet uitproberen . Een vijftienjarige is in staat om logische handelingen te combineren en formele logica te gebruiken bij het oplossen van problemen.
Tot slot
Door de voortdurende creatieve activiteit en door de wisselwerking die het kind heeft met zijn omgeving, ontstaan de diverse fasen. Zijn kennis en begrip voor de hem omringende wereld neemt in elke fase toe. Elke nieuwe ontmoeting en alle nieuwe kennis die het kind opdoet vraagt om reorganisatie van de al opgedane kennis en vaardigheden. Op deze manier worden wegen naar meer ingewikkelde vormen van intelligentie, gedrag en redeneren geopend.
Lees verder