Haatzaaien, een moeizaam begrip
Tijdens het proces tegen Geert Wilders is het begrip haatzaaien weer boven komen drijven. De nationale en internationale jurisprudentie blijft er maar moeite mee hebben, vooral met betrekking tot het grondrecht van vrije meningsuiting.
Haaitzaaien
Populaire definitie van haatzaaien: 'Haatzaaien is het met woord of daad aanzetten tot haat jegens een individu of bevolkingsgroep, bijvoorbeeld op grond van ras, geslacht, leeftijd, land van herkomst, godsdienst, seksuele voorkeur, handicap, taalvaardigheid, levensbeschouwing, politieke overtuiging, sociaal-economische klasse, beroep, uiterlijk etc'. (def. wikipedia.)
Het artikel 137d in het wetboek van Strafrecht:
'1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding,
aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, (...)
Op zich lijkt het een simpele vaststelling: hij die aanzet tot haat (...) tegen mensen (...) wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging (.....) etc. wordt gestraft.
Moeilijkheden met vaststelling van haatzaaien in verband met de vrijheid van meningsuiting
art 10 EVRM ... Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken,
zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. (...)
Volgens Art. 10.2 EVRM van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (bindend voor alle landen van de Raad van Europa) mag de vrijheid van meningsuiting alleen worden beperkt als:
in deze beperking voorzien is bij (kenbare) wet, en deze beperking in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van: de nationale veiligheid, territoriale integriteit, openbare veiligheid,
- het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten,
- de bescherming van de gezondheid of de goede zeden,
- de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen,
- om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
De strafbaarstelling haatzaaien vormt een beperking van de vrijheid van meningsuiting.
Het is echter niet zeker waar precies de grens loopt tussen controversiële bijdragen aan het maatschappelijk debat en strafbare uitlatingen. Het is aan de (Europese) rechter om bovenstaande grens te bepalen.
De jurisprudentie in Nederland ten aanzien van haatzaaien is uiterst summier.
Van belang wordt geacht het arrest van de Hoge Raad gewezen op 23 november 2010, inzake Combat 18.
Inhoudsindicatie:
Art. 137e.1 Sr, aanzetten tot haat of discriminatie. Middel OM klaagt terecht over grondslagverlating. Het Hof heeft geoordeeld dat de teksten “Combat 18” en “Whatever it takes”, niet te beschouwen zijn als uitlatingen die “op zichzelf bezien” aanzetten tot haat of discriminatie a.b.i. art. 137e.1 Sr. Dit is een te beperkte uitleg van art. 137e Sr. Deze uitlatingen dienen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, maar tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die deze wekken. Door verdachte vrij te spreken heeft het Hof hem dus vrijgesproken van iets anders dan was tenlastegelegd.
Tegen Wilders is een zaak aanhangig wegens overtreding van de artikelen 137 c (groepsbelediging) en 137 d (aanzetten tot haat en discriminatie) van het wetboek van strafrecht. Hij verdedigt zich onder meer door te wijzen op het Europees gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting, in artikel 10 van het EVRM. In de uitspraak over Le Pen bevestigt het Straatsburgse Hof nogmaals dat ook politici zich daarbij aan bepaalde normen hebben te houden.
Lees verder