Johannes 8:44: zijn Joden kinderen van de duivel?
Johannes 8:44, zijn Joden kinderen van de duivel? In Johannes 8:44 staan de volgende woorden van Jezus opgetekend: "Uw vader is de duivel, en u doet maar al te graag wat uw vader wil" (NBV). Dit wordt wel één van de meest anti-Joodse opmerkingen van het Nieuwe Testament (NT) genoemd. Jezus zou hier tegen de Joden zeggen dat zij duivelskinderen en aardsleugenaars zijn. Het hele Joodse volk lijkt te worden gedemoniseerd. Maar is dat ook zo?
Zijn Joden kinderen van de duivel?
Johannes 8:44
Johannes 8:44, Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV) | Johannes 8:44, De Naardense Bijbel |
Uw vader is de duivel, en u doet maar al te graag wat uw vader wil. Hij is vanaf het begin een moordenaar geweest. Hij hoort niet bij de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij liegt, spreekt hij zoals hij is: een aartsleugenaar, de vader van de leugen. | De vader uit wie u bent is de duivel,- en doen wat uw vader begeert, dát is wat u wilt!- hij is vanaf het begin een mensenmoordenaar en staat niet in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is; wanneer hij leugentaal uitspreekt spreekt hij naar eigen aard,- omdat hij een leugenaar is en de vader ervan. |
Johannes 8:44: één van de meest anti-Joodse opmerkingen van het NT
'Uw vader is de duivel...'
In Johannes 8:44 staan de woorden: "Uw vader is de duivel...". Die woorden zijn in de loop van vele eeuwen misbruikt om discriminatie, achterstelling en vervolging van Joden te rechtvaardigen.
Zo zei de Franse abt Bernard van Clairvaux (1090-1153) over de Joden dat ze een volk waren die niet God als hun vader hadden, maar de duivel. Door de tekst Johannes 8:44 toe te passen op het hele Joodse volk van alle tijden, volgde hij de theologische leringen van zijn tijd. De Duitse kerkhervormer
Maarten Luther maakte in verschillende van zijn virulent anti-Joodse geschriften de Joden zo zwart mogelijk. Hij trok fel van leer tegen Joden en noemde ze onder andere kinderen van de duivel, vies als verachtelijke beesten, hebzuchtig, moordenaars en bloedhonden die 'vol [waren] van alle mogelijke ondeugden'.[1] Vele eeuwen later zou nazileider Julius Streicher, die berucht was om zijn pathologische Jodenhaat, het bevel geven tot 'de uitroeiing van die mensen wiens vader de duivel is', waarmee hij de Joden bedoelde.[2]
Kwade aard van de Joden
Volgens sommige mensen zou het evangelie volgens Johannes vooral ingaan op de kwade aard van de Joden. In Johannes 8 is Jezus in gesprek met Joden, die zich in vers 33 beroepen op het feit dat zij nageslacht van Abraham zijn. Maar Jezus zegt tegen hen: "Uw vader is de duivel" (v. 44). Nu ligt de oorsprong van het volk Israël bij de Israëlitische stamvaders Abraham, Izaäk en Jakob; het lijkt erop dat Jezus beweert dat de Joden van alle tijden niet langer kinderen van Abraham zijn, maar van de duivel. Het behoeft ons niet te verbazen dat deze uitleg tot de conclusie leidt dat dit tekstgedeelte één van de meest anti-Joodse opmerkingen in het Nieuwe Testament is. Deze conclusie is niettemin aanvechtbaar. Het is van belang deze tekst zorgvuldig in zijn context te bestuderen.
Gemeentetheologie of de echte woorden van Jezus?
Geloofsgetuigenissen
Er zijn Bijbelgeleerden die beweren dat het Nieuwe Testament en in het bijzonder het Evangelie volgens Johannes bol staat van gemeentetheologie. Hiermee wordt bedoeld dat de nieuwtestamentische evangeliën niet een zorgvuldige weergave van het leven en de prediking van Jezus bieden, maar in feite geloofsgetuigenissen zijn van de schrijvers die hun eigen theologie erin verwerken. In het Evangelie volgens Johannes kunnen we volgens deze visie het verhitte theologische debat terugvinden van de Kerk zo rond eind 1e eeuw, die in Jezus naam sprak maar in feite hun eigen theologie weergaf. Een lastige passage als Johannes 8 zou dan grotendeels niet van Jezus stammen, maar tot de gemeentetheologie behoren.
De laatste jaren komt men hierop terug en worden de evangeliën steeds meer gezien als betrouwbare getuigenissen, waarbij de schrijvers een zekere vrijheid hadden waardoor er verschillen zijn tussen de evangeliën en ze hun eigen invalshoek hebben. Deze vrijheid impliceert niet dat de schrijvers hebben geknoeid met de oorspronkelijke boodschap en hun eigen theologie in Jezus' mond gelegd hebben.[3]
Gemeentetheologie
Aan de gemeentetheologie-these ligt de in modern-vrijzinnige theologische en wetenschappelijke kringen wijdverbreide veronderstelling ten grondslag dat de evangeliën veel later zijn geschreven dan de tijd waarin Jezus op aarde leefde. De theoloog B.J.E. van Noort maakt in zijn boek
De vastheid van het gesproken Woord korte metten met deze gedachte.[4]
De theoloog B.J.E. van Noort laat ... in zijn studie 'De vastheid van het gesproken Woord' zien, dat de evangeliën van Matteüs, Lucas en Johannes reeds in het jaar 30 na Christus zijn geschreven en Marcus zo rond het jaar 34, wanneer de apostelen het Evangelie buiten Jeruzalem begonnen te verkondigen. Op overtuigende wijze toont hij aan dat Jezus' uitspraken direct zijn opgetekend in werkverslagen. Er is geen orale overlevering van tientallen jaren waarna alle verhalen nog eens op schrift zouden zijn gesteld, met als gevolg dat de tekst bol staat van 'gemeentetheologie' van een jonge christelijke kerk die zich afzet tegen het Jodendom. Ook is er geen lange periode waarin er maar één oerevangelie was, die later antisemitisch is bewerkt (lees: verminkt). In zijn boek komt Van Noort tot de conclusie dat de uitspraken van Jezus, zoals die staan opgetekend in de evangeliën, ook echt de uitspraken van Jezus zijn. Hij baseert zich daarbij op nieuwe taalkundige analyse van het NT, welke hij combineert met kennis rond stenografie en schrijfmethoden in de Romeinse tijd.[5]
Het zijn dus Jezus' woorden die opgetekend staan in het evangelie volgens Johannes. De volgende vraag die zich aandient is: tot wie richt hij zich?
Judeeër tegenover Galileeër
De NBV spreekt steeds over Joden wanneer er in de grondtekst het woord Ἰουδαῖοι staat. Zo ook in heel het evangelie volgens Johannes. Heden ten dage verwijst Ἰουδαῖοι alleen naar 'Jood', dat wil zeggen iemand die het Joodse geloof aanhangt. Doch in Jezus' tijd had deze term niet slechts een exclusief religieuze betekenis (de brede betekenis), maar kon er ook de smalle betekenis mee worden bedoeld, te weten: '
Judeeër', een inwoner van Judea.[6] Drie landstreken zijn te onderscheiden: Samaria Galilea en Judea. In de vier Evangeliën en in Handelingen 1-8 wordt met Ἰουδαῖοι in bijna alle gevallen verwezen naar Judeeërs en niet naar Joden. Indertijd was het gebruikelijk dat voor Joden in de religieuze betekenis de term '(volk van) Israël' gebruikt werd, zowel in de Bijbel als in de Misjna (zie bijvoorbeeld Romeinen 11:26a).[7]
De Bijbelgeleerde
David H. Stern zegt hierover:
In these books [de vier evangelieën en de handelingen van de apostelen] when Jews refer to 'Ioudaioi' they are generally distinguishing Judean Jews from Galilean or other Jews. (...) Judean Jews were characterized as being more committed than other Jews to the forms of Judaism taught by the two parties headquartered in Yerushalayim [Jeruzalem], the P'rushim and the Tz'dukim [de Farizeeën en de Sadduceeën], who included most of the cohanim [de hoogste priesterklasse]. It was these Judean Jews (and, it should be emphasized, even of them only a subgroup, not every single one) who spearheaded the opposition to Yeshua [de Hebreeuwse naam van Jezus], as reported by Yochanan [de Hebreeuwse naam van Johannes].[8]
In het gehele Johannesevangelie staat 'Judeeër' tegenover 'Galileeër'. In Johannes 1:11 staat: "Hij kwam naar wat van hem was, maar wie van hem waren hebben hem niet ontvangen." Jezus kwam naar Judea en de Judeeërs, zijn eigen stamgenoten, maar hij was er niet welkom. Er was een behoorlijke oppositie tegen Jezus in Judea, in tegenstelling tot Galilea waar Jezus ongehinderd zijn werk heeft gedaan onder de Galileeërs (zie 1 Johannes 1:14). Het gaat in het Johannesevangelie om de tegenstelling 'Judeeër' tegenover 'Galileeër'.[9] Door een late datering van dit evangelie, valt dit onderscheid helemaal weg. Van Noort zegt hierover:
De Nieuwtestamentische Wetenschap heeft het Johannesevangelie tot een antisemitisch boek gemaakt. Het heeft al vele eeuwen bepaald dat dit evangelie geschreven zou zijn in ca. 95 n.Chr. Wat betekent dat? Wel in die tijd, lang na de verwoesting van de tempel, was de smalle betekenis (Judeeër) verdwenen; de tegenstelling tussen Judeeërs en Galileeërs uit de tijd van de tweede tempel was weg. Alleen de brede betekenis existeerde nog: Jood was iemand van het volk van de Joden en behorend tot de Joodse religie. Zo hebben de kerkvaders het Johannesevangelie gelezen zonder zich te bekommeren om het antisemitisme dat zij daarmee verspreidden [zoals het portretteren van de Joden als Godsmoordenaars aan de hand van bijvoorbeeld Johannes 19:7: "De Joden zeiden: ‘Wij hebben een wet die zegt dat hij moet sterven'"]. Ja, zij hebben dat zelfs actief voedsel gegeven, wat grote verschrikkingen tot gevolg heeft gehad voor het Joodse volk in de Middeleeuwen.[10]
De Naardense Bijbel komt (op de meeste plaatsten) wel met een getrouwe vertaling van de term Ἰουδαῖοι. De Naardense Bijbel bevat de volledige tekst van de Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament in de vertaling van Pieter Oussoren. De vertaler is teruggegaan naar de oorspronkelijke bronteksten en zijn vertaling is de vrucht van meer dan 30 jaar vertaalwerk uit het Hebreeuws, Aramees en het Grieks.
Tot wie richt Jezus zich in Johannes 8:44?
In Johannes 8 voert Jezus verschillende leergesprekken in de tempel. Wie zijn Jezus' toehoorders? In vers 13 worden als gesprekspartner 'de Farizeeën' (P'rushim) genoemd. In Johannes 8 vers 21 begint een nieuw gesprek met 'de Judeeërs' (Ἰουδαῖοι, vers 22). In vers 31 spreekt hij tot 'de Judeeërs die in hem geloofden' (vers 30). In Johannes 8:443 lijkt te worden verwezen naar eerder genoemden (30-31). In 30-31 gaat het echter om mensen die in Jezus geloofden. Hoe kunnen dit dan ook zijn gesprekspartners zijn in vers 44, van wie gezegd wordt dat zij even later stenen raapten om naar hem te gooien (v. 59)? Hoe kan het dat in hetzelfde gesprek zo'n animositeit ontstaat bij mensen van wie gezegd wordt dat zij in Jezus geloofden? Het is echter niet ondenkbaar dat zogenaamde gelovigen geen werkelijke volgelingen van Jezus blijken te zijn, zoals ook opgemaakt kan worden uit Johannes 2:23-24. Toch is het ook goed voorstelbaar dat er in algemene zin verwezen wordt naar mensen die daar ook aanwezig zijn buiten de mensen die in Jezus geloofden.
Maar wat zegt Jezus nu eigenlijk precies? Wat bedoelt Jezus met de zinsnede "Uw vader is de duivel"?
Wat bedoelt Jezus met de woorden: 'Uw vader is de duivel'?
Jezus' gesprekspartners
Jezus getuigt over zichzelf: 'Ik ben het licht voor de wereld. Wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft' (v. 12). Hij is de door God Gezondene (v. 26, 29 en 42). Zijn gesprekspartners trekken zijn getuigenis in twijfel. Jezus maakt dan de Judeeërs die in hem geloofden duidelijk dat ze alleen door zijn getuigenis aan te nemen, vrij kunnen zijn (v. 32). Er wordt fel op deze opmerking gereageerd: ‘Wij zijn nakomelingen van Abraham en we zijn nooit iemands slaaf geweest – hoe kunt u dan zeggen dat wij bevrijd zullen worden’ (vs. 33)? Jezus legt vervolgens uit dat zij in geestelijke opzicht slaven zijn, want iedereen die zondigt is een slaaf van de zonde (v. 34-36). Door zijn getuigenis aan te nemen, kunnen ze vrij zijn van zonde.
Ook zegt Jezus dat ze niet geestelijk nageslacht zijn van Abraham (v. 37-40). Jezus weet wel dat zij lichamelijk nakomelingen van Abraham zijn (v. 37), maar in geestelijke zin handelen zij niet als kinderen van Abraham. Als zij kinderen van Abraham zijn, dan moeten ze ook de werken van Abraham doen (v. 39). Abraham luisterde naar God (Genesis 26:5), en hij leefde vanuit zijn geloof (Galaten 3:6; Jakobus 2:21-23). Door de weigering van zijn toehoorders om Jezus' woorden als waarheid aan te nemen, zijn ze ook aan God ongehoorzaam. Abraham daarentegen luisterde naar Gods woorden en gehoorzaamde Hem. Als zijn toehoorders werkelijk (lees: in geestelijke zin) kinderen van Abraham waren geweest, dan hadden ze als hem gehandeld en Jezus erkend en zijn woord aanvaard als de waarheid. Het niet aannemen van Jezus’ woorden gaat tegen de wil van God in.[11]
Zij willen Jezus doden
Jezus stelt dat zij anders handelen dan Abraham had gehandeld, hun woorden stemmen niet overeen met hun daden. Geestelijke nakomelingen van Abraham hebben God als geestelijke Vader en handelen daarnaar. Zij die God als Vader hebben, hebben ook Jezus als Gods Zoon lief: "Ieder die gelooft dat Jezus de christus is, is uit God geboren, en ieder die de Vader liefheeft, heeft ook lief wie uit hem geboren zijn" (1 Johannes 5:1). Door Jezus te verwerpen, door te luisteren naar de duivel en precies hetzelfde te willen als wat de duivel doet, hebben ze de duivel als hun vader en doen ze maar al te graag wat hun vader wil (v. 44). Zij zijn eropuit hem te doden (v. 37, 40) en de duivel is vanaf het begin een moordenaar geweest (v. 44). De duivel staat voor alles wat Jezus niet is, een moordenaar vanaf het begin en een aartsleugenaar, terwijl Jezus leven geeft en de waarheid is en spreekt. Kortom, als God hun Vader is, zouden ze Jezus liefhebben (v. 42) en hem niet naar het leven staan.
Door hun daden behoren ze tot de duivel
Zijn toehoorders zijn niet onder het oordeel vanwege hun afkomst. Jezus spreekt hier absoluut niet tegen dé joden als collectief; het draait niet om hun Jood-zijn. Dat zou mesjogge zijn: Jezus is zelf immers een Jood en zijn volgelingen bestaan uit Joden, zowel Judeeërs als Galileeërs. Buiten dat is Jezus de vleesgeworden Tora, de langverwachte
Joodse Messias van Israël, die alleen was gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israël (Matteüs 15:24). Jezus heeft het hier tegen een groep Judeeërs die zich er op beroepen Abraham als vader te hebben (v. 33, 39). Jezus verwijt deze toehoorders dat ze de waarheid verwerpen en hem willen doden. Jezus kijkt naar hun daden en stelt: als u echt kinderen van Abraham bent, zou u moeten doen wat Abraham deed. Ze zouden zich net als Abraham verheugd hebben op zijn komst (v. 56), de komst van de Messias. Hun daden overziende, blijft echter geen andere conclusie over dan dat zij de duivel als vader hebben. Door hun daden behoren ze tot de duivel.[12]
Harde bewoordingen niet ongewoon
De harde bewoordingen waarin Jezus spreekt waren indertijd niet ongewoon. Joodse groepen konden onderling fel van leer trekken in een religieus debat. Het aanwenden van heftige bewoordingen ten dienste van religieuze geschillen in de context van een intern-Joodse discussie, was toentertijd heel normaal.[13] Sedert de dagen van de Bijbelse profeten worden harde bewoordingen gebruikt. De profeten gebruikten in hun aanklachten deze manier van spreken om met pijn in hun hart de vloek van God als een voldongen of te verwachten feit te verkondigen. Ook in de tijd van de Tweede Tempelperiode werd dit taalgebruik door verschillende Joodse groeperingen aangewend om het religieuze establishment in Jeruzalem te kritiseren.[14]
Conclusie
Niet anti-Joods
De woorden van Jezus in Johannes 8 zijn niet anti-Joods, het gaat niet om het Jood-zijn van zijn gesprekspartners. Jezus spreekt tegen een groep Judeeërs en zijn woorden zijn specifiek gericht tegen dié toehoorders onder hen die zeggen kinderen van Abraham te zijn, maar niet de werken van Abraham doén. Jezus beschuldigt zijn gesprekspartners dat zij zich niet op zijn komst verheugd hebben (v. 56), hem willen doden (v. 40), en aan het eind nemen zij ook stenen op om naar hem te gooien (v. 59). Juist in wat de kinderen 'doen' en dus niet hun afkomst, ligt een aanwijzing voor wie hun vader is (v. 34, 39, 41). Wanneer je doen en laten niet in overeenstemming is met wat van kinderen van Abraham en kinderen van God verwacht mag worden, dan kan dat ook niet je werkelijke identiteit zijn. In dat geval ben je een kind van de tegenstander, de duivel.
Kinderen van God en kinderen van de duivel
De wereldbevolking wordt vanuit geestelijk oogpunt in twee groepen verdeeld, namelijk de kinderen van God en de kinderen van de duivel. Eenieder is ofwel uit God ofwel uit de duivel. Een tussenweg is niet mogelijk. Dit dualisme komen we vaker tegen in het evangelie volgens Johannes, alsook elders in het Nieuwe Testament.[15] Dit dualistische contrast waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen kinderen van God enerzijds en kinderen van de duivel anderzijds, is van Joodse oorsprong en treffen we ook in niet-Bijbelse Joodse geschriften aan (zie Jubilees 15:26-31; Testament of Dan 4:7; Apocalypse of Abraham 13-14).
Helemaal in het begin van de Bijbel, vlak na de zondeval, komen we de tegenstelling tussen kinderen van God en kinderen van de duivel reeds tegen. In
Genesis 3:15 zegt God tegen de slang: "En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen." Deze tekst wordt ook wel de moederbelofte genoemd. In deze tekst liggen alle andere beloften over verlossing van de zonde en herstel van Gods goede wereld besloten. Sedertdien zijn er twee groepen mensen:
- het nageslacht van de vrouw; en
- het nageslacht van de slang.
Aan de ene kant staan de mensen die zich door God van de slang hebben laten verlossen en aan de andere kant de mensen die hun eigen gang gaan en zich niets van God aantrekken (zie ook Johannes 8:33-34; 1 Johannes 3:8). Met de slang wordt satan bedoeld, de tegenstrever van God. Oudere Joodse bronnen in de tijd tussen de twee testamenten, verbinden reeds de slang met satan en degene die hem vernietigt met de Messias.[16] Er woedt een voortdurende strijd, ofschoon de uitkomst daarvan reeds vaststaat: de volkomen overwinning ligt in het zaad van de vrouw, bij uitstek Jezus Christus (zie Galaten 3:16). Jezus Christus zal de volkomen overwinning behalen. Maar wel pas nadat de slang en zijn nageslacht het de vrouw en haar nageslacht flink moeilijk hebben gemaakt, oftewel hen in de hiel heeft gebeten. Deze strijd is in de hele Bijbel te zien, van Genesis tot Openbaring. Nu gaat het beslist niet om een fysieke strijd, een soort heilige oorlog op aarde. Integendeel, de strijd is 'niet gericht tegen mensen, maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen' (Efeziërs 6:12).
Uit God geboren
De vijandschap tussen de twee groepen kunnen we zien als de strijd tussen de volgelingen van Jezus en de wereld. De woorden van Jezus in Johannes 8 zijn niet anti-Joods, maar anti-wereld. De strijd gaat door tot de Jongste Dag. De duivel en zijn rijk zullen ten onder gaan en Jezus zal overwinnen.
'Anti-wereld' moet niet opgevat worden als anti-ongelovigen. God wil niet dat iemand verloren gaat (2 Petrus 3:9). En God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft (Johannes 3:16). Jezus onderwees zijn volgelingen: "Laat zo uw licht schijnen voor de mensen dat zij uw goede werken zien en uw Vader die in de hemelen is verheerlijken" (Mattheüs 5:16).
Wie gelooft dat Jezus de Messias is, is uit God geboren (1 Joh 5:1). Van ongelovigen wordt echter niet gezegd dat zij zijn geboren uit de duivel. Je kunt op ieder moment van je leven Jezus aannemen als 'persoonlijke Redder van zonde'. Je bent dan uit God geboren en zal net als Jezus eeuwig leven krijgen.
Jezus' liefde voor zijn volk
Elk verbond (zowel het oude als het nieuwe verbond), is met Israël gesloten en met geen enkel ander volk. Door wedergeboorte kunnen gelovigen uit de volkeren toegang krijgen tot het nieuwe verbond, maar houd wel in gedachten: 'voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor andere volken' (Romeinen 1:16).
God heeft Zijn volk met een eeuwige liefde lief. Gods verbond met het Joodse volk heeft nooit afgedaan en de Kerk is niet in haar plaats getreden, zoals de vervangingstheologie ten onrechte voorhoudt. God heeft een plan met Israël en het Joodse volk en Hij doet alles op Zijn tijd. Hij zal in het laatste der dagen Zijn volk Israël herstellen en weer bijeenvergaderen in het land van hun voorvaderen. Jodenhaat en antisemitisme is ten diepste gericht tegen de God van Israël, en dus ook tegen Jezus Christus zelf, teneinde de plannen van God met de mensheid te dwarsbomen.
Tot aan het moment dat Jezus aan het kruis werd geslagen, zelfs nadat hij flink was afgetuigd, was Jezus meer bezorgd over het lijden dat zijn volk te wachten stond, dan dat hij zich druk maakte over zijn eigen psychische en emotionele situatie en zijn aanstaande vreselijke kruisdood:
Toen Jezus werd weggeleid, hielden de soldaten een zekere Simon van Cyrene aan, die net de stad binnenkwam. Ze legden het kruis op zijn rug en lieten het hem achter Jezus aan dragen. Een grote volksmenigte volgde Jezus, evenals enkele vrouwen die zich op de borst sloegen en over hem weeklaagden. Jezus keerde zich echter naar hen om en zei: ‘Dochters van Jeruzalem, huil niet om mij. Huil liever om jezelf en je kinderen, want weet, de tijd zal aanbreken dat men zal zeggen: “Gelukkig wie onvruchtbaar is, gelukkig de moederschoot die niet gebaard heeft en de borst die geen kind heeft gezoogd.” Dan zullen de mensen tegen de bergen zeggen: “Val op ons neer!” en tegen de heuvels: “Bedek ons!” [Jezus citeert hier Hosea 10:8] Want als dit gebeurt met het jonge hout, wat zal het verdorde hout dan niet te wachten staan?’ (Lucas 23:26-31)
Noten:
- Michael L. Brown: Bloed aan onze handen - De tragische geschiedenis van de Kerk en het Joodse volk, Shalom Books, Putten, p.179.
- Hans Jansen, Christelijke theologie na Auschwitz. Deel I Theologische en kerkelijke wortels van het antisemitisme, Uitgeverij Boekencentrum, 's-Gravenhage, 1981.
- R. Runia, uit: G. Harinck e.a. (red.), Christelijke Encyclopedie, Kok, Kampen, 2005.
- B.J.E. van Noort: De vastheid van het gesproken Woord, Teologia, Dordrecht 2004.
- Tartuffel (pseudoniem): Nieuwe Testament: Joodse wortels christelijke Jodenhaat?, http://mens-en-samenleving.infonu.nl/religie/66045-nieuwe-testament-joodse-wortels-christelijke-jodenhaat.html (voor de laatste keer geraadpleegd op 23-01-2011)
- Er is overigens nog een derde betekenis mogelijk: leden van de stam Juda. Zie voor een uitvoerige bespreking: Malcolm Lowe: Who were the Ioudaioi? Novum testamentum, 18:2, p.101-130.
- David H. Stern: Jewish New Testament Commentary, Jewish New Testament Publications, Clarksville, Maryland, USA, 1992, p.158-159.
- Ibid, p.159.
- B.J.E. van Noort: Hoe antisemitisch is het Johannesevangelie?, http://www.teologia.nl/artikelen/johannes_antisemitisch.html (voor de laatste keer geraadpleegd op 25-02-2011)
- Ibid.
- J.C. Bette e.a. (red.): Het evangelie naar Johannes, Studiebijbel, In de Ruimte, Soest, 1990.
- R. Jansen: Kinderen van de duivel? Schriftstudie n.a.v. Johannes 8:12-59, Vrede over Israël, jaargang 54, nr. 5, november 2010.
- L. Johnson: The New Testament’s Anti-Jewish Slander and the Conventions of Ancient Polemic; JBL 108(1989): 419-41; A. Saldarini, 'Delegitimation of Leaders in Matthew 23,' CBQ 54(1992): 659-80.
- David L. Turner: Matthew 23 as Prophetic Critique; JBS 4/1 (January 2004) 23-42.
- M. eugene Boring, Fred B. Craddock: The People's New Testament Commentary, Westminster John Knox Press, 2004, p.316.
- Dr. Tremper Longman: Genesis lezen, Uitgeverij De Vuurbaak, Barneveld, 2007, p.193.
Lees verder