Intentie - gedrag gat
Het intentie-gedrag gat is een veelvoorkomend effect in sociaal wetenschappelijke modellen over gedrag van mensen. De term duidt op een inconsistentie tussen iemands intentie (wat hij van plan is te doen) en iemands werkelijke gedrag (wat hij werkelijk doet).
Gebruik
Een hoop
gedragsmodellen in de
sociale psychologie maken gebruik van de term
intentie, zoals onder andere:
Theory of reasoned action
Theorie van gerationaliseerde actie (TRA): gaat ervan uit dat onze
attitudes en de (ervaren) sociale normen onze intentie tot gedrag bepalen. Deze intentie tot gedrag leidt vervolgens (meestal) tot werkelijk gedrag.
Theory of planned behavior
Theorie van gepland gedrag (TPB): een toevoeging op de TRA, stelt dat naast attitudes en sociale normen, ook onze ervaring van persoonlijke capaciteiten uitmaken wat onze intenties zijn (of we iets wel echt kunnen;
perceived behavioral control.
De Protection Motivation theory
Beschermings motivatie theorie (PMT): de waarneming van een bedreiging en de waarneming van een oplossing beïnvloedden samen onze intentie tot gedrag.
Transtheoretical model of change
Deze theorie stelt dat er 5 stages zijn die van belang zijn bij veranderingen, waarvan de eerste drie zeker een toenemende intentie bezitten.
Maar dat een hoop modellen de connectie tussen intentie en gedrag gebruiken, betekent niet dat het een gegeven feit is. Sterker nog, er blijkt een groot verschil te zitten tussen de intentie van mensen, en hun werkelijke gedrag. Zo vond een onderzoeker (Sheeran, 2002) in een
meta-onderzoek dat er gemiddeld maar 28 % van de variatie in gemeten gedrag kan worden verklaard aan de hand van iemands intentie. Dat betekent dat in 100 gedragingen van een persoon, maar 28 veroorzaakt worden door zijn intentie, en 72 door andere (nog onbekende) aanleidingen! Dit zwakke verband tussen intentie en gedrag kan een hele hoop oorzaken hebben, een aantal zullen hieronder worden besproken.
Meetfouten
Enkele meetfouten, of slordigheden tijdens het meten, kunnen oorzaak zijn van een matige tot slechte overeenkomst tussen intentie en gedrag. Enkele voorbeelden:
- Soms worden meetinstrumenten gebruikt die maar matig de werkelijkheid weergeven. Bijvoorbeeld bij onbewust gedrag: hoe meet je zoiets. Onbewust gedrag kan je niet meten met vragenlijsten, want individuen kunnen geen antwoorden geven op onbewuste gedragingen (vandaar dat het onbewust is!).
- Een groot tijdsverschil tussen het meten van de intentie en het meten van gedrag kan ook een afwijking veroorzaken. Immers, men kan in de ochtend best de intentie hebben om alleen maar goedkope producten te kopen in de supermarkt (men meet intentie) maar in de avond, als men werkleijk in de supermarkt staat, is men die intentie allang vergeten en gaat men zijn budget ver te boven (men meet nu het gedrag zelf). Dus, om meer overeenstemming tussen intentie en gedrag te krijgen, moet je ze zo snel mogelijk achter elkaar meten.
- Hoe abstract men de twee aspecten meet, maakt ook uit. Het blijkt dat de intentie-gedrag overeenkomst groter is (en het gat dus kleiner) als je intentie meet op een zeer specifiek niveau (dus je vraagt naar iemands precieze bedoeling rondom het product: hagelslag van Venz) en vervolgens ook een specifiek gedrag meet (dus, zijn koopgedrag rondom hagelslag van Venz). Het omgekeerde geld natuurlijk bij een specifieke meting van het een (bijvoorbeeld intentie van fietsbanden pompen) en een globaal en abstracte meting van een ander (gedrag van fietsonderhoud). In dat geval vindt men meestal een veel minder goede overeenkomst tussen intentie en gedrag: een toegenomen gat tussen de twee!
Gedragsafhankelijke factoren
Een erg logische, maar toch vaak vergeten factor is natuurlijk de mate waarin een persoon invloed heeft op het gedrag in kwestie. Iemand kan natuurlijk de beste bedoelingen hebben (intentie) om zuinig boodschappen te doen, maar als hij gewoon niet de mogelijkheid heeft om goedkope producten te kopen (doordat bijvoorbeeld alleen een dure winkel bereikbaar is), kan hij moeilijk goedkoop inkoop-gedrag vertonen. Met andere woorden, iemand moet kennis, mogelijkheid, hulpbronnen en kans krijgen om zijn intentie om te zetten in gedrag.
Het idee dat men het gedrag kan doen (ook wel:
perceived behavioral control; de ervaren gedragscontrole). Wanneer iemand is overtuigt dat hij iets niet kan, zal hij het ook nooit proberen. Zo kan iemand dus de beste intenties hebben tot stoppen met roken, maar tegelijkertijd geloven dat hij/zij het gewoonweg niet
kan. in dat geval zal zijn gedrag uiteindelijk ook niet volgen, en wordt er niet gestopt met roken!
De mate waarin men de intentie verwoordt maakt ook uit! Als je zegt:
“morgen ga ik stoppen met roken” is deze intentie veel minder voorspellend voor je gedrag dan wanneer je zou zeggen: “
morgen, om 12 uur, rook ik niet meer in mijn huis en in openbare gebouwen”. De specificiteit waarmee je intentie verwoordt is versterkt dus het verband met je werkelijke gedrag
Intenties die gericht zijn op één actie (dus eenmalig gedrag) zijn vaak een veel betere voorspelling voor dat werkelijke gedrag dan wanneer een intentie gaat over een ‘doel’. Een doel is veel algemener, bijvoorbeeld ‘
gezonder leven’, terwijl een eenmalige actie heel concreet is, zoals
‘morgen bij de apotheker vitaminepillen kopen’.
Andere voorspellers van gedrag
Naast intentie is er dus nog een hoop (72 %) van je gedrag te verklaren. Een aantal verklaringen waarom er zo’n gat zit tussen intentie en gedrag zijn al gemaakt:
- Zo stellen onderzoekers Wegner & Wheatley (1999) dat het wel eens zo zou kunnen zijn dat onze intenties enkel verklaringen zijn die achteraf gevormd worden, nadat we het gedrag hebben uitgevoerd. Als dit het geval is betekent dat ons onbewuste veel meer invloed heeft op onze gedragingen dan onze bewuste intentie (bedoelingen).
- Zoals hierboven al verteld, kan het zijn dat gedrag veel meer bepaald wordt door de sociale omgeving, dan door onze eigen meningen en opvattingen (attitudes). Wanneer dat het geval is, zal de intentie van een individu dus weinig uitmaken, en wordt het gedrag bepaald door de sociale situatie!
- Ook routinematig gedrag wordt niet door intentie bepaald, maar door gewoonte. Wanneer je bijvoorbeeld ’s ochtends je fiets naar werk/school pakt, doe je dat niet omdat je expliciet die intentie hebt gevormd, onder het ontbijt. Je doet dat omdat je het altijd doet. Met andere woorden, het is een routine, een gewoonte geworden. Veel van ons dagelijkse gedrag (misschien wel 72 %) wordt gevormd door routine.