Cognitieve dissonantie theorie van Festinger
Je zegt of denkt het een, maar doet het ander. Waarom deed je niet waarin je geloofde? De reductie van het onprettige gevoel wat je hieraan overhoudt, noemt Festinger cognitieve dissonantiereductie. Hierbij verander je ofwel je gedrag ofwel je attitude. Hoe gaat dat in zijn werk?
Attitudes en gedrag
Attitudes zijn je meningen of je houding tegenover een bepaald onderwerp of tegenover gedragingen. Dit kan bijvoorbeeld gaan over roken: je kunt dit vies vinden, maar het toch doen omdat al je vrienden roken. Attitudes hebben een effect op je gedrag: als je ergens positief over denkt, is de kans groter dat je dit gedrag zult uitvoeren. Dit blijkt onder andere uit de
theorie van gepland gedrag van Ajzen.
Cognitieve dissonantie theorie van Festinger
De cognitieve dissonantietheorie van Festinger geeft aan dat er een onprettig gevoel ontstaan als je attitudes en gedrag andere kanten op wijzen. Dit kan bijvoorbeeld zijn door groepsdruk: je staat negatief tegenover roken, maar probeert toch eentje, omdat je vrienden zo aandringen. Op dit moment komen attitudes en gedrag niet meer overeen. Dit bezorgt mensen een onprettig gevoel en daarom zullen zij op zoek gaan naar mogelijkheden om dit recht te trekken.
Reductie van cognitieve dissonantie
Het oplossen van dit onprettige gevoel wordt door Festinger beschreven als cognitieve dissonantiereductie. Dit zorgt ervoor dat het vervelende gevoel opgeheven wordt en kan op een aantal manieren.
Het aanpassen van de attitude of van het gedrag
Het kan zijn dat je na een trekje van de sigaret je het toch lekker vindt of de sociale beloning zo groot is, dat je attitude verandert van negatief naar postief. Op dat moment komen gedrag (roken) en je houding daartegenover (postief) weer overeen en voel je je er prettig bij. Ook kan het zijn dat je bevestigd wordt in je vermoeden: roken is vies. Dan kun je ervoor kiezen nooit weer te roken. Nogmaals, hoe sterker je attitude geworteld is, hoe groter de kans op dat gedrag, waarbij positieve attitudes de uitvoering van het gedrag bevorderen en negatieve attitudes dit verminderen.
Extra positieve of negatieve elementen verzamelen
Door op zoek te gaan naar informatie die past bij je gedrag, laat je je attitude doorslaan naar ‘de goede kant’ – oftewel: je zorgt er onbewust voor dat je attitude meer en meer overeenkomt met je gedrag. Bij roken kun je bijvoorbeeld een voorbeeld aanhalen als “Mijn tante rookte haar hele leven en is 96 geworden. Het zal wel meevallen met de risico’s”. Dit kan ervoor zorgen dat de attitude positief uitslaat. Echter kan er ook een voorbeeld zijn van iemand die rookte en al vroeg overleed. Dit zal de balans eerder negatief doen omslaan. Welke informatie ook verzameld wordt, vaak gaat dit onbewust en selectief. Hierdoor past de attitude dus uiteindelijk bij het vertoonde gedrag.
Bagatelliseren
In dit geval gaat het erom dat je het idee hebt geen keus te hebben voor je gedrag. In het geval van groepsdruk kan dit een grote rol spelen: de groep moedigt je aan om een trekje van de sigaret te nemen, eigenlijk wil je niet, maar je hebt geen keus – ze houden niet op totdat je een trekje hebt genomen. Op deze manier hoef je jezelf niet te verantwoorden: jij werd immers gedwongen.
Relativeren en trivialiseren
Hierbij zet je je gedrag in een bredere context. Je besluit eigenlijk dat jouw gedrag er niet zo toe doet. Je eet bijvoorbeeld gezond en je sport regelmatig, wat maakt dat sigaretje dan uit? Je compenseert als het ware. Met betrekking tot wereldleed kun je denken: die ene euro van mij doet er toch niet toe, waarom zou ik wat geven? Op deze manier hoef je het gedrag niet uit te voeren, want je attitude is negatief ten opzichte van het onderwerp.
Lees verder