Attributietheorie
De fundamentele attributiefout: bij jezelf houdt je rekening met de situatie, terwijl bij anderen fouten aan henzelf liggen en successen door de omgeving. Als jij een promotie niet haalt, ziet je baas gewoon niet hoe goed je bent. Maar die collega die wel de promotie kreeg, dat is gewoon vriendjespolitiek. De attributietheorie beschrijft waar wij bepaalde oorzaken aan toe schrijven: aan onszelf of aan de omgeving.
De fundamentele attributiefout
Bij de fundamentele attributiefout bestaat de neiging om het gedrag van een persoon te veel toe te schrijven aan persoonseigenschappen en te weinig rekening te houden met de situationele invloeden. Deze situationele invloeden meenemen in je conclusies kost namelijk moeite en energie; je moet erover nadenken. Bij jezelf is dat makkelijk, je kent immers je eigen situatie als geen ander. Maar van anderen is dat een stuk moeilijker in te schatten. Dit wordt het actor-waarnemerverschil genoemd. De waarnemer heeft veel minder inzicht in de situationele invloeden dan de actor, omdat de waarnemer niet altijd bij de actor is en omdat hij de gedachten van de actor niet weet.
Causale attributie
Bij causale attributie wordt er nagedacht over de oorzaak van iemands gedrag. Heeft het te maken met persoonseigenschappen of met de omgeving? Komt je zoon te laat thuis omdat hij onverantwoordelijk is of omdat hij de tijd vergeten was? Het nadenken over de oorzaak van gedrag wordt vaak automatisch in gang gezet bij ongebruikelijke situaties/gedrag. Bijvoorbeeld als je plotseling een heel hoog cijfer haalt, wordt er vaak gedacht dat er geluk in het spel was. Terwijl jij misschien gewoon keihard geleerd hebt! Of andersom: je haalt een laag cijfer, terwijl je normaal hele hoge cijfers hebt. ‘Dom’ of ‘niet oplettend’ zijn dan al snel woorden die naar voren komen, terwijl aan ziekte of een moeilijk onderwerp minder snel gedacht wordt.
Waar gaat het mis?
Het nadenken over redenen van gedrag kost energie, veel energie. Daarom wordt er ‘afgesneden’: hapklare antwoorden komen binnen een paar seconden binnen. Bij negatieve situaties zijn dat voor de actor situationele invloeden, terwijl de waarnemer dit toeschrijft aan persoonsinvloeden. Bij positieve gebeurtenissen schrijft de actor dit juist toe aan persoonseigenschappen, terwijl de waarnemer het dan juist toeschrijft aan de situatie (geluk, vriendjespolitiek). Deze manier van attribueren is uitgewerkt in vier soorten attributies. Deze is hieronder uitgewerkt voor het zakken van een tentamen.
Attrubutietheorie | Stabiel | Instabiel |
Intern | Hij is dom (bekwaamheid) | Hij had niet goed geleerd (inzet) |
Extern | Het is een moeilijk vak (taakmoeilijkheid) | De docent heeft heel streng nagekeken (toevallige omstandigheden). |
Kelley’s covariantiemodel
Hoe bepalen mensen de oorzaak van een gebeurtenis? Daarvoor zijn volgens Kelley’s covariantiemodel informatie over drie factoren voor nodig:
- Consistentie: Doet deze persoon dit altijd of is het alleen nu zo?
- Distinctiviteit (onderscheidbaarheid): Doen anderen dit ook of is de persoon de enige?
- Consensus: Hebben anderen met dezelfde middelen dezelfde resultaten of niet?
Met al deze informatie moet je een goede inschatting kunnen maken over de oorzaken van een gebeurtenis. Echter kost dit erg veel energie en bovendien heb je niet altijd alle informatie. Toch kan het goed zijn af en toe stil te staan bij het feit dat anderen soms gewoon goed zijn en fouten van anderen ook kunnen komen door de situatie. Door hierbij stil te staan, besef je dat ook anderen te maken hebben met belemmerende situaties.