Cognitive Dissonance Theory (cognitieve dissonantie theorie)
De Cognitive Dissonance Theory is een theorie ontwikkeld door Leon Festinger in 1957. De theorie gaat uit van het standpunt dat mensen streven naar consistentie in hun houding tegenover bepaalde onderwerpen. Wanneer de opvatting of houding van een persoon inconsistent is, voelt deze persoon zich oncomfortabel. Hij/zij zal daarom altijd proberen weer consistent worden over het betreffende onderwerp.
Verhoudingen tussen cognities of elementen
De cognitieve dissonantie theorie houdt zich bezig met de relatie tussen verschillende elementen uit onze cognitie (ons geweten). Die elementen kunnen zijn: opvattingen, meningen, attitudes, kennis over bepaalde personen of objecten. Er zijn drie relaties die deze elementen tot elkaar kunnen hebben, namelijk:
- Irrelevant: de elementen hebben niks met elkaar te maken.
- Consistent: de elementen hangen samen of horen bij elkaar.
- Inconsistent: de elementen zijn inconsistent wanneer het ene element voor het tegenovergestelde staat van het andere element. Dit is wat je noemt cognitive dissonance.
Een voorbeeld
Een voorbeeld van inconsistentie laten de volgende twee elementen zien. De cognitie “ik rook” en de cognitie “roken is kankerverwekkend” zijn inconsistent van elkaar. Hierop zou volgen: “Ik weet dat roken kankerverwekkend dus ik moet niet roken.”. Wanneer je toch rookt is er sprake van cognitieve inconsistentie. Consistent zou daarmee zijn: “Ik weet dat roken kankerverwekkend is dus ik rook niet.”. Wanneer je zou zeggen “ik rook” en “mijn ouders hebben een paard” dan hebben deze elementen niets met elkaar te maken, en is de relatie dus irrelevant.
Streven naar consistentie
Wanneer twee elementen of cognities in een inconsistentie relatie tot elkaar staan, ervaart de persoon cognitieve dissonantie. Volgens de theorie wil iemand die inconsistentie ervaart er zo snel mogelijk aan werken deze inconsistentie te verminderen. Er zijn een aantal manieren om consistentie te verminderen, namelijk:
- Verandering van relatieve verhoudingen tussen inconsistente en consistente elementen. Iemand kan daarvoor nieuwe consistente elementen inbrengen, maar ook elementen veranderen of verwijderen.
- Verandering van het belang van het probleem of de elementen. Iemand verandert dan de waarde van een element voor hem of haar, in positieve zin (bij een consistent element) of in negatieve zin (bij een inconsistent element). Maar de persoon kan ook bepalen dat het hele probleem niet belangrijk is, en daarmee de hele kwestie eigenlijk verwerpen. (Bijvoorbeeld: “die vraag over roken is helemaal niet belangrijk.”)
Rol bij het maken van beslissingen
Inconsistentie wordt alleen ervaren na het maken van een beslissing. Wanneer men een beslissing maakt (bijvoorbeeld een keuze met twee opties), ervaart men eerst een conflict. Na het maken van een beslissing is het bijna onmogelijk om niet een beetje inconsistentie te voelen. Daarna krijgt men de taak om deze inconsistentie te verminderen. Cognitieve dissonantie gezien in de context:
- conflict
- beslissing
- dissonantie/inconsistentie
- vermindering van dissonantie/inconsistentie
Aanpassingen door andere wetenschappers
Inmiddels (na de uitkomst van de theorie in 1957) zijn er al veel wetenschappers die met de theorie hebben gewerkt. Een aantal van hen hebben alternatieven aangeboden voor de theorie of suggesties gedaan voor verbeteringen. Een veelvoorkomend advies is het verwerken van het zelfbeeld (
self-concept). Er zit namelijk een groot verschil tussen elementen die gaan over algemene zaken of elementen die gaan over de persoon zelf. Deze worden ook heel anders beoordeeld door een persoon. Volgens veel wetenschappers moet daarom de
zelf centraal worden gesteld in deze theorie. Weer andere wetenschappers stellen dat het een belangrijke factor is of personen zich schuldig voelen of niet, zij hebben daarom verwerken van het concept
schuld als aanbeveling gedaan.