Werken met het Sociaal Competentiemodel
In veel organisaties en instellingen zoals jeugdzorg, jeugdgevangenis, psychiatrie etc. werkt men met het sociaal competentiemodel. De visie van dit model geeft weer dat het nooit te laat is om, aan kinderen en jongeren die problemen tegenkomen in hun ontwikkeling, hulp te bieden. Deze groep mensen kan men een begeleiding/behandeling aanbieden die hen nieuwe vaardigheden aanleert zodat hun mogelijkheden vergroot worden en ze daardoor weer adequaat kunnen functioneren in de maatschappij.
De ideale situatie:
Kinderen moeten bepaalde ontwikkelingstaken in hun leven volbrengen. Deze zijn karakteristiek voor een bepaalde fase in hun leven en worden bepaald door veranderingen op psychisch, biologisch en sociaal vlak.
Een aantal voorbeelden van die ontwikkelingstaken zijn:
- Zich zelfstandig kunnen aankleden
- Vriendjes kunnen maken en houden
- Rekening kunnen houden met anderen
- Zinvol kunnen invullen van vrije tijd
- Bepalen van autonomie
- Vorm kunnen geven aan intimiteit en seksualiteit
- Goed voor zichzelf kunnen zorgen
- Zelfstandig kunnen zijn, denken en wonen
- Verantwoordelijk kunnen zijn voor het eigen gedrag
- Kunnen omgaan met geld
- Om kunnen gaan met autoriteiten en instanties
Wanneer kinderen deze ontwikkelingstaken goed doorlopen zullen ze later evenwichtiger
(balans) in het leven staan.
Hoe het echter ook kan.
Het kan ook dat er ergens in die ontwikkeling iets niet helemaal goed is gegaan. Dit kan doordat ze bijvoorbeeld een bepaalde aangeboren stoornis hebben, een ongunstige opvoedingssituatie of een trauma hebben opgelopen. Dit uit zich meestal in probleemgedrag tot ernstige gedragsproblemen met agressie.
Er is dan sprake van een
onbalans.
Wat bedoeld wordt met competentie
Competentie kan men zien als een balans: de balans tussen taken en vaardigheden. Wanneer men de juiste vaardigheden bezit om taken goed uit te voeren staat de balans in evenwicht. Is het evenwicht in onbalans dan bezit men te weinig vaardigheden om taken op een adequate manier te kunnen uitvoeren.
De kracht van het sociaal competentiemodel.
In o.a. de jeugdzorg, een jeugdgevangenis, de psychiatrie en de hulpverlening, wordt dit model veelvuldig toegepast. Het is een methode waarmee kinderen en jongeren vaardigheden voor de toekomst aanleren. In het model wordt de nadruk gelegd op het leren waarbij het gericht is op het vergroten en/of verstevigen van de (sociale) competenties van de kinderen/jongeren. Het adequate gedrag wat al te zien is wordt vergroot en uitgebreid, het inadequate gedrag wordt genegeerd. Bij het aanleren van nieuw gedrag wordt zo dicht mogelijk aangesloten bij het gedrag wat de kinderen/jongeren al kennen en waarmee ze succes hebben gehad in het dagelijks leven. Dit wordt gedaan door het bekrachtigen van positief gedrag en negeren van negatief gedrag. Vervolgens reik je de kinderen/jongeren een alternatief aan voor dat negatieve gedrag. Je gaat hierover met hen in gesprek en samen stel je doelen op om aan te werken. Voordat je met een individuele begeleiding / behandeling begint is het eerst noodzakelijk om vast te stellen welke vaardigheden ze al beheersen en welke nog aangeleerd moeten worden. Het Sociaal Competentiemodel houdt hierbij rekening met de persoonlijkheid, de individuele mogelijkheden, de leefsituatie en het gedrag. Het doel is dat de kinderen/jongeren met het vergroten en uitbreiden van het adequate gedrag zich dusdanig gaan gedragen dat ze zich in hun dagelijks functioneren zo goed mogelijk kunnen handhaven en zich verder kunnen ontwikkelen. Door de vaardigheden (gedrag) die ze hebben geleerd zijn ze opgewassen tegen de taken (sociaal) waarvoor ze staan.
Drie van invloed zijnde factoren.
Binnen het sociaal competentiemodel spreekt men over drie factoren die van invloed zijn op de competentie. Deze drie factoren zijn:
Stressoren
Dit zijn invloeden waaraan men zich niet of nauwelijks kan onttrekken. Ze kunnen een negatieve invloed uitoefenen op het functioneren en dus op de ontwikkelingstaken en vaardigheden. Bijvoorbeeld: slachtoffer worden van geweld, het overlijden van een familielid, sexueel misbruik, drank/drugsgebruik van een ouder etc. Uit onderzoek is gebleken dat de aanwezigheid van een of meerdere stressoren nog niet tot problemen hoeft te leiden.
Psychopathologie
Binnen de Nederlandse cultuur hebben we onze normen en waarden. Onder psychopathologie wordt verstaan: ‘een binnen de geldende cultuur ongebruikelijk patroon van gedragingen dat gepaard gaat met leed, een minder goed functioneren, of dat in buitengewoon hoge mate het risico verhoogt om in aanraking te komen met lijden, de dood of vrijheidsverlies’ (Citaat: Slot, Spanjaard; Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg). Er wordt dan van een stoornis gesproken: een verstandelijk handicap, een gedragsstoornis, contactstoornis, emotionele stoornis, hechtingsstoornis, concentratiestoornis.
Een of meerdere van deze stoornissen bemoeilijken het uitvoeren van de ontwikkelingstaken.
Protectieve factoren
Denk hierbij aan een opgeruimd humeur, een positieve instelling, een doorzetter zijn, intelligentie, een positief zelfbeeld, een goede leefomgeving, neiging tot autonomie. Deze protectieve factoren beïnvloeden de competentie op een positieve manier. Het zijn die aspecten in de eigenschappen en de omgeving van het kind/ de jongere die hen beschermen tegen de invloed van de stressoren en die bepaalde uitingen van psychopathologie kunnen verzachten. Zo ontstaat een evenwicht (balans) tussen ontwikkelingstaken en vaardigheden.
Het verminderen van het probleemgedrag
In de competentiegerichte hulpverlening richt men zich op het verminderen van het probleemgedrag. Dit doet men door:
- Het vergroten van de vaardigheden.
- Het verlichten of verrijken van de taken.
- Het versterken van de protectieve factoren.
- Het verminderen van de (invloed van) stressoren en psychopathologie.
In de hulpverlening heeft men hiervoor een aantal technieken:
- Negeren van ongewenst gedrag;
- Positieve feedback geven en een waarom;
- Een gedragsinstructie geven (voor het ongewenste gedrag);
- Het twee kolommen gesprek;
- De STOP-techniek.
Bijvoorbeeld:
Maak contact met het kind/ de jongere door het bij de naam te noemen. Noem van het gedrag dat je ziet de positieve punten op en geef een suggestie voor verbetering. Je noemt niet wat er niet goed gaat! In de suggestie voor verbetering geef je tussen de regels aan wat er mist.
Iedereen krijgt liever een compliment voor wat goed gaat en zal daardoor meer van dat gedrag laten zien. Niemand vindt het leuk om te horen wat er niet goed gaat!
Een belangrijk slotwoord.
Het moment van de interventie is belangrijk! Je ziet ongewenst gedrag en je wilt dat dit gaat stoppen. Wanneer je te laat ingrijpt is de kans dat het ongewenste gedrag toeneemt groot. Het kan van invloed zijn of worden op de rest van de groep.
Een regel hierbij is dat ‘de dagelijkse gang van zaken waaronder het groepsgebeuren voorrang heeft’. Het sociaal gebeuren van de rest van de groep moet in de ideale situatie gewoon door kunnen gaan.
Te laat ingrijpen kan leiden tot een crisissituatie waarin het ongewenste gedrag verergert. In de meeste gevallen is het dan noodzakelijk om het kind/de jongere uit de groep te halen. Zowel voor de rust van de groep als ook voor zijn/haar eigen rust.Na dit rustmoment wordt terug gekomen op de reden van afzondering.
In Nederland zijn we gewend om alleen of eerst het negatieve van een gedraging te benoemen. Werken met het Sociaal Competentiemodel vraagt een verandering van mentaliteit en eigen gedrag doordat je je gaat richten op het gedrag dat goed gaat en dat gedrag vervolgens gaat uitbouwen. Het negatieve ofwel ongewenste gedrag zal hierdoor vervagen en uiteindelijk verdwijnen. Tenslotte krijgt een ieder van ons liever een aai over de bol dan een tik over de vingers.