Taalontwikkeling: de eerste woorden
Wanneer een kind de eerste echte woorden begint te spreken is dit natuurlijk een mijlpaal. De eerste echte woorden ontstaan op het moment dat bij kinderen het besef ontstaat dat woorden verwijzen naar voorwerpen, emoties en situaties. Dit besef is onderdeel van de denkontwikkeling. Door dit denkvermogen wordt het kind t.z.t. duidelijk dat taalgebruik bestaat uit spreken, luisteren. Maar ook wordt het kind duidelijk dat taalgebruik uit een onderwerp bestaat.
Taalontwikkeling: de eerste woorden
De leeftijd waarop de
eerste echte woorden ontstaan is gemiddeld tussen de
13 en 18 maanden. Het is krom gesproken want al doende krijgen ze de spraakmotoriek onder de knie.
Spraakmotoriek en algehele motoriek hebben gedeeltelijk met elkaar te maken. wanneer een kind niet zo handig is in de
algehele motoriek (het kind kan niet zo snel lopen, valt vaak, durft niet goed te klimmen), dan is ook de spraakmotorische ontwikkeling wat langzamer dan bij kinderen die vlot zijn met alle
motorische vaardigheden.
Taalontwikkeling: feedback geven.
Zo tussen de 13 en 18 maanden begint het kind te spreken in een
één-woord-zin, zoals: eet, aai (het kind bedoelt dat wat zacht is). Een volwassene begrijpt het kind in deze periode pas al het ziet waar het kind mee bezig is. Al veel eerder dan dit eenwoordstadium bleek het belangrijk dat ouders
communiceren met de kinderen, voorwerpen benoemen. Dit blijft natuurlijk, ook in dit stadium belangrijk. Als het kind zegt: woef, dan geef je als ouder
feedback door hierop in te spelen. Je kunt dan zeggen: ja, dat is een hondje. Het is belangrijk dat ouders voorwerpen, personen en handelingen
benoemen en in korte eenvoudige zinnen spreken, en niet al te snel. De kindertaal zou het liefst gekoppeld moeten worden aan uitingen die plaats kunnen krijgen in het systeem van het kind (zie het voorbeeld van het hondje, de ouder geeft feedback).
Er gebeurt nog meer dan het eerste woord
Tussen de 13 en 18 maanden kan het kind plaatjes en voorwerpen benoemen. Werkwoorden gebruiken ze, vervoegingen niet.
Aanwijzende voornaamwoorden gebruiken kinderen ook. Verder komt
neologisme voor (zelfbedachte woorden), en vragende zinnen (auto? weg?).
Ontkenning wordt nog gebruikt door middel van het schudden van het hoofd.
Het begin van de verbale periode en exploratiedrang: een onlosmakelijke combinatie
Taal, bewegen, kijken en luisteren bevinden zich in samenhang. Kinderen gaan zichzelf (het 'ik') en de wereld ontdekken. Ze gaan begrijpen dat een voorwerp of mens weg kan zijn en hebben dan ook veel plezier in
kiekeboe-spelletjes. Hier begint dan ook
scheidingsangst op te treden. Wanneer het kind in bed ligt, vraagt het zich af of papa en mama er nog wel zijn. Tussen de 9 en 18 maanden doen kinderen aan
functiespel, maar het imiteren wat voor peuters zo belangrijk is, begint hier al. De kinderen
observeren en doen na. Tevens leren ze dat ze dingen niet mogen.
Taalontwikkeling: op naar de twee-woord-zinnen
In
taalontwikkeling en communicatie begint zo tussen de 18 en 24 maanden schot te komen. De kinderen maken
twee-woord-zinnen. Ze gaan begrijpen dat woorden in een bepaalde volgorde worden geplaatst. De overgang van één-woord-zinnen naar twee-woord-zinnen gaat
vloeiend. Er is
communicatie met een wederkerig karakter. Als ouders nu
feedback geven, krijgen ze
feedback terug. Kinderen delen wat ze opvalt, bezighoudt en
vragen om feedback. Er is sprake van (benoeming van):
- Plaatsbepaling: konijntje hier, sneeuw buite
- Kenmerk: gote auto, choon luie
- Actie van iemand: mama weg, ete koke
- Eigen actie: bed gaan, buite pele
- Wens: nog koekje, ikke boek
- Bezit van iemand: oma auto, mij pop
- Vragen: mama weg, pele buite?
Voor het eerst maken ze ontkennende zinnen: niet choon luie, nee stoel.