Griekse filosofen: Plato
Plato, één van de grootste denkers uit de geschiedenis legt in zijn "de wetten" vast hoe hij de opvoeding ziet. Alles wordt gericht op de geestelijke onplooiing van het kind, uiteindelijk om "de Staat" te beschermen. Om de opvoedingsfilosofie van Plato bondig weer te geven is het nodig om hier en daar uit "de Wetten" te citeren, zeker als het gaat om de rol van "de Staat". Het taalgebruik kan Archaïsch overkomen, maar dat mag de pret niet bederven.
Leven en wijsgerige ontwikkeling.
Plato werd in 428 V. Chr. te Athene geboren. Zijn vader Ariston en zijn moeder Periktione behoorden beiden tot de hoogste families van Athene:Plato’s eigenlijke naam was die van zijn grootvader, Aristokles; zijn gymniastiekmeester gaf hem, om zijn forse gestalte, de naam Plato, ‘de brede’.In de sport zou hij ook aanzienlijke prestaties geleverd hebben, onder meer een atletische overwinning bij de lsthmische spelen. Zijn wezenlijke begaafdheid lag echter op een ander gebied. Reeds jong schreef hij tragedies en ander dichtwerk. Ook de wetenschappen, met name de wiskunde, vonden in hem een hartstochtelijk beoefenaar. Wanneer Plato, op ongeveer twintigjarige leeftijd, in aanraking komt met de raadselachtige, maar ongemeen boeiende figuur van Sokrates weet hij dat de ‘filosoe’, in de zin van het streven naar het diepste en wezenlijkste in de mens, datgene wat de mens waarlijk tot ‘mens’ maakt zijn ideaal wordt. Toen Socrates in Athene tot de gifbeker was veroordeeld keerde Plato zijn vaderstad doelbewust de rug toe en vond, met andere wijsgerige vrienden een toevlucht bij Euklides in Megara. Vandaar ondernam hij grote reizen, blijkbaar in navolging van zijn grote voorzaat Solon, ‘om wijsheid op te doen’; er wordt gesproken van een verblijf in Egypte en van een oponthoud in Kyrènè, waar hij de grote wiskundige Theodoros zou hebben ontmoet. In Zuid-Italië, onderging hij een diepgaande en voor zijn wijsbegeerte doorslaggevende invloed van de daar lerende Pythagoreërs. Hij bezocht Sicilië en sloot daar vriendschap met Dioon, neef van de bekende Dionysios van Syracuse. Daarmee kwam hij al snel in botsing en die hem zelfs naar het leven stond en ten slotte als slaaf liet verkopen op de markt van Aegina. Plato werd vrijgekocht door Annikeris, een vriend uit Kyrènè, en keerde eindelijk naar Athene terug, waar hij de beroemde School, de Akadèmeia, stichtte [388v.C.]. Nog tweemaal ondernam Plato een reis naar Sicilië [366 en 36i v.C.] zet Plato tot aan zijn dood (348/347 v.C.) zijn pedagogische en wetenschappelijke arbeid voort. ‘Scribens mortuus est’,steeds nog schrijvende is hij gestorven, zegt Cicero.
Wjjsgerig uitgangspunt
Het is niet goed te doen om Plato als opvoeder te waarderen, als men niet getracht heeft tot de kern van zijn wijsbegeerte door te dringen. Immers zijn opvoedingssysteem is louter en uitsluitend op de wijsgerige ontplooiing en vervolmaking van de leerling of volgeling gericht. Voor Plato is de filosofie een alles overheersend streven. Het moet duidelijk zijn dat voor Plato opvoeding niet bestaat in het bij brengen van kennis, noch in het leren van wetenschap, maar evenmin in het zonder meer vormen voor de maatschappij ( de staat). Opvoeding heeft als enig en uitsluitend object de ‘areté’, een begrip dat men meestal weergeeft met ‘deugd’ en dat ook inderdaad deze zin heeft, mits men de deugd als een innerlijke voortreffelijkheid ziet, die zich met niets anders kan tevreden stellen dan met het waarlijk edele en waarlijk schone. Het bereiken van “de deugd” is dan ook het voornaamste doel of streven van de opvoeding.
Het probleem van de opvoeding
Het probleem van de opvoeding heeft Plato al vroegtijdig bezig gehouden. In de Protagoras wordt de vraag gesteld of de ‘deugd’ leerbaar is. Sokrates, wijst erop hoe de zoons van Perikles, die zelf op uitzonderlijke ‘aretè’ (bijna geniale begaafdheid) kon bogen, jammerljke mislukkelingen zijn geworden, niettegenstaande de meest zorgvuldige opvoeding. Protagoras voert daartegen aan dat feitelijk ons gehele maatschappelijk leven op het geloof in de opvoedbaarheid tot de deugd berust. Reeds van de prilste jeugd af worden het kind de regels van het behoorlijk handelen bijgebracht en ook de hogere opleiding in muziek en letteren zou zinloos zijn, indien zij niet op het axioma der leerbaarheid steunde.
Voor Plato is de opvoeding in wezen op de samenleving gericht. Niet slechts dat het voor de oude Helleen vanzelf spreekt dat de samenleving de hogere eenheid is, waarin en waarvoor alleen het individu bestaanbaar is; maar ook is elke ‘deugd’ waardeloos, die niet in het menselijk verkeer is getoetst en vastgelegd. De maatschappij ( de Staat) moet worden beschermd. Dat kan, volgens Plato, alleen wanneer de ‘besten’ de leiding hebben; onontbeerlijke voorwaarde is echter ook dat de staatsburger systematisch voor zijn taak in de maatschappij wordt opgevoed. Twee hoofdvormen van opleiding tekenen zich dus af, ten eerste een algemene, waaraan alle burgers moeten deel- hebben; ten tweede die welke bestemd is voor de ‘besten’. De schifting en selectie van deze laatste groep geschiedt niet naar rang of afkomst, maar uitsluitend naar begaafdheid. Het mag duidelijk zijn dat deze schifting alleen kan geschieden door personen die tot de hoogste graad van inzicht gekomen zijn, zowel in het eigen menselijk wezen, als in dat van de samenleving en het verwondert dan ook niet dat dit volgens Plato slechts diegenen kunnen zijn die tot de hoogste graad van ‘wetenschap’ zijn gestegen.
Het opvoedingssysteem in de ‘Wetten’
Ook in zijn laatste grote werk, de Wetten, ruimt Plato weer een grote plaats in aan de opvoeding. De kern van de opvoeding is gelegen in de juiste vorming, die het kind reeds in zijn spel voorbereidt op datgene waarin het, man geworden, de volledige bekwaamheid moet bezitten De eerste gewaarwordingen van het kind zijn genot en smart; in deze gedaante doen zich dan ook de eerste roerselen tot deugd en ondeugd voor. Onder opvoeding verstaat Plato het eerste verwerven van wijsheid door het kind. Het kind moet zich aangetrokken voelen tot het schone en het lelijke afstoten. Plato begint met de bewegingen omdat deze bij het kind ongecoördineerd zijn. Volgens Plato zijn jonge mensen zijn niet in staat hun lichaam en stem in bedwang te houden en hebben ze de neiging voortdurend en onbeheerst te dansen en te springen en stoten daarbij alle denkbare klanken uit.Plato’s conclusie laat niets aan onduidelijkheid over.”Onopgevoed is dus hetzelfde als onbekwaam tot deelneming aan de feestelijke koorzang en dans”
Geboorte en eerste groei
Een te snelle groei, zonder dat deze gepaard gaat met passende inspanningen, levert grote gevaren op. Deze periode vraagt dus de grootste zorg. Plato gaat zelfs zo ver dat hij de opvoeding van het kind reeds bij de zwangere vrouw wil aanvangen en aan deze gymnastiek en beweging voorschrijft. Hij steunt hierbij op het voorbeeld van fokkers van kemphanen en andere veedieren die hun dieren onder de arm houden. De kleinste zelfs in de hand, en lopen op die wijze lange afstanden, niet zozeer voor het eigen lichaam als juist voor die van de diertjes. Op deze manier bewijzen zij dat, voor wie begrip heeft, dat alle lichamen er beter van worden. Immers de dieren worden niet blootgesteld aan allerlei schokken en bewegingen waardoor ze beter eten en gezondheid, schoonheid en krachtverwerven.Plato wil daarom als wet stellen dat de vrouw tijdens haar zwangerschap veel wandelt, dat zij haar kind tot de leeftijd van twee jaar ingebakerd houdt, om het zijn vorm te laten krijgen, maar dat daarna de moeder, gestraft moet worden als ze het kind overal meeneemt, naar buiten, naar de tempel. Tot de leeftijd van drie jaar moeten zij het derhalve dragen’ . Plato is niet bang uitgelachen te worden als hij deze wet stelt immers schrijft hij in “de Wetten” De weldenkenden zullen beseffen dat, wanneer het gezinsleven niet welgeordend is, zelfs de beste wetten de Staat niet baten’
Tegen de angst
Een tweede punt in de opvoeding van het kind is het tegengaan van angst. Deze is een soort ziekteverschijnsel van de ziel, dat juist door de uiterlijk toegepaste beweging wordt bestreden en gekalmeerd. Moeders passen het tegengaan van angst toe wanneer zij hun kind in de armen in slaap wiegen of tot bedaren brengen. Zo werken ook zangers mede tot het scheppen van innerlijke rust. Iedereen moet bedenken dat het jong zich gewennen aan angstgevoelens ertoe leidt dat men later snel de prooi is van paniek; dit zou dus een school voor lafheid betekenen.
Gematigde strengheid
Een te weke opvoeding maakt de kinderen humeurig, driftig en snel uit het evenwicht, een te harde en grove maakt van hen slaven, laaghartigen, onvrijen en mensenhaters, kortom, ongeschikt voor de samenleving. Men moet daarom het kind niet behoeden voor alle verdriet, angsten en pijn en ten koste van alles zijn verlangens bevredigen: Plato schrijft “het juiste midden behoort te worden in acht genomen, dat wij als blijmoedig karakteriseren, een innerlijke gesteldheid die wij op gezag van een eerwaardige traditie aan de godheid toekennen”
Het spel
Het kind van drie tot zes jaar, jongen en meisje, heeft behoefte aan spel. Daarbij moet men alle wekelijkheid vermijden en het kind zo nodig kastijden’. Maar reeds ten aanzien van de slaven had Plato ervoor gewaarschuwd dat men nooit bruut gewelddadig mag straffen. ‘Aangezien het wezen ‘mens’ een lastig schepsel is, moeten wij er wel terdege op toezien, hoe wij ons ten aanzien van hen gedragen. Indien men er prijs op stelt handelbare slaven te hebben, moet men hen op de juiste wijze vormen, niet alleen in hun belang, maar ook in ons eigen belang. De vorming bestaat daarin dat men hen niet met bruut geweld bejegent, noch mis- handelt, en wel hén nog minder dan ons gelijken. Hij die waarlijk en ongeveinsd de gerechtigheid bemint zal het minst onrecht doen tegenover hen die hij ongestraft kan misdoen’ Hetzelfde geldt in nog sterker mate bij de vorming der kinderen: noch ruwheid, die tot toom prikkelt, noch slapheid, die ongebonden maakt .
De opvoeding is zaak van de Staat
Plato zegt dat de opvoeding en het onderwijs een aangelegenheid is die de Staat aangaat en niet aan particuliere willekeur mag worden overgelaten, waardoor hele gedeelten der bevolking van deugdelijk onderwijs verstoken zouden blijven en de harmonie van het staatsbestel zou lijden. Nadat hij normen heeft gegeven, waaraan de overheden, met de verschillende onderdelen van het onderwijs belast, moeten voldoen, zegt hij:‘Nog één overheidspersoon blijft over, de opperste leider van de gehele opvoeding der meisjes en jongens. Deze leiding moet in één hand zijn, van een man die ten minste vijftig jaren oud moet zijn, vader van wettige kinderen, liefst zonen en dochters, maar anders een van beiden. Zowel de gekozene als de kiezer moeten beseffen dat deze taak van alle bestuursfuncties van de Staat verreweg de belangrijkste is. Want voor alle leven geldt, dat het goed gedijen van de eerste loot doorslaggevend is voor de goede voleindiging van de gehele groei. Toegegeven dat de mens van nature tot de tamme wezens behoort en met een goede opvoeding het goddelijkste en het mildste van alle wezens wordt: bij gebreke aan een voldoende en goed geleide opvoeding evenwel is hij het meest wilde wezen dat de aarde heeft voortgebracht. Gezien dit feit is het maar niet zo een bijkomstig iets van ondergeschikt belang, de kwestie van de opvoeding voor de wetgever. Daar derhalve, om te beginnen, de opperste inspecteur op juiste wijze dient te worden gekozen, moeten wij hun opdragen diegene die in de Staat het voortreffelijkst in alle opzichten is, naar hun uiterste vermogen tot opperste Verzorger aan te stellen.’
Opvoeding geen zaak van ‘leren’
Ik citeer nog vanwege het uitzonderlijk belang voor een goed inzicht in de platonische opvoeding de volgende tekst uit de Staat: ‘De opvoeding is volstrekt niet wat sommigen menen dat zij is. Zij beweren in staat te zijn, wanneer er in de ziel nog geen wetenschap is, deze erin te brengen, alsof zij vermochten in blinde ogen het licht te herstellen. Ons betoog nu doet zien dat elke ziel het vermogen tot alle ding reeds in zich draagt en dat zij een orgaan bezit, waarmede zij alles verstaat. Evenals men nu een oog niet van de duisternis naar het licht kan wenden, zonder het gehele lichaam te keren, zo moet dit orgaan tegelijk met de gehele ziel van het vergankelijke worden afgewend totdat het bij machte is de rechtstreekse aanblik van het Goede. Welnu, de opvoeding is de desbetreffende kunst, die van het omwenden, en het is haar taak uit te vinden op welke wijze die omwending het gemakkelijkst en doeltreffendst zal geschieden; haar taak is allerminst het orgaan met het gezichtsvermogen te begiftigen: integendeel, daar het dit reeds bezit, maar slecht gericht is en niet naar datgene waartoe zij bestemd is schouwt, moet zij deze fout corrigeren.’
© 2007 - 2024 Sophocles, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Taken van de pedagoogDe pedagogiek houdt zich bezig met de opvoeding. Een andere naam voor pedagogiek is opvoedingsleer, opvoedkunde of opvoe…
Bronnen en referenties
- Bron citaten "de wetten", P. Friedländer, Platon.