Iemand helpen: onbaatzuchtig of uit eigenbelang?
Helpen wij iemand vanuit ons eigenbelang, of houden wij er juist altruïstische motieven op na? Evolutionaire wetenschappers denken dat wij elkaar helpen omdat wij willen dat onze genen worden voortgeplant. Sociale wetenschappers denken dat wij anderen helpen vanuit een kosten-baten analyse. We willen dat het helpen van anderen ons niet teveel kost en wel genoeg oplevert. Daarnaast helpen wij conform de sociale normen die binnen onze sociale groepen aanwezig zijn. Al deze motieven zijn egoïstisch van aard. Toch menen andere wetenschappers dat altruïsme wel degelijk bestaat. En wat is eigenlijk beter: iemand helpen uit eigen belang of onbaatzuchtige hulp?
Waarom helpen wij mensen? Handelen wij puur onbaatzuchtig, of uit eigenbelang? Het helpen van een ander kost ons altijd tijd, geld, energie of het heeft bepaalde risico’s. Een logische gedachte zou dan zijn om te helpen in ruil voor iets anders, zoals een beloning of waardering. Toch zijn er ook mensen die zeggen dat zij helpen zonder daar iets voor terug te willen. Het bieden van hulp wordt dan gemotiveerd door de wens om het welzijn van de ander te bevorderen, zonder dat daar een beloning tegenover staat. In dat geval wordt gesproken over altruïsme. Wat is nou waar? Helpen wij de ander om er zelf ook iets beter van te worden, of is er altijd sprake van altruïsme. Veel sociale wetenschappers hebben zich over dit onderwerp gebogen, en voor beide motieven is bewijs gevonden.
Inclusive fitness
Er zijn wetenschappers die denken dat het helpen van anderen voortkomt uit een evolutionair motief. Simpel gezegd houdt dit in dat wij het nodig hebben om anderen te helpen om ons voort te planten. Wanneer wordt gesproken over voortplanting, dan wordt eigenlijk bedoeld dat onze genen moeten worden voortgeplant. De totale kans dat onze genen worden voortgeplant wordt inclusive fitness genoemd. Iedereen deelt zijn of haar genen met personen in de omgeving, denk bijvoorbeeld aan je ouders, je broers en zussen of je oom en tante. Hoe dichterbij de familieband is, hoe meer genen je met die persoon deelt. Dit betekent dat wanneer jij je familie helpt, dat je dan eigenlijk ook je inclusive fitness vergroot, immers je vergroot de kans dat jouw genen worden doorgegeven aan een volgende generatie.
Dit betekent dat wij anderen zouden helpen op basis van ‘zelfzuchtige genen.’ Wij helpen die ander niet omdat die daar beter van wordt, maar omdat wij dan de kans vergroten onze genen te kunnen voortplanten. Een logisch gevolg hiervan is, is dat wij vooral geneigd zullen zijn om onze familie te helpen. In een onderzoek van Burnstein, Crandall en Kitayama (1994) werd dit ook bevestigd. Zij vroegen hun proefpersonen zich voor te stellen dat hun huis in de brand stond. Er waren drie personen binnen, maar zij konden slechts één persoon redden. Wie zouden zij dan redden? Het bleek dat zij vooral de mensen zouden redden die het meest aan hen verwant zijn, namelijk hun broer/zus of hun ouders. Dit is voornamelijk het geval in levensbedreigende situaties. Wanneer zij moesten kiezen wij zij zouden helpen met bijvoorbeeld boodschappen doen, dan hielpen zij ook de mensen die minder verwant aan hen waren. Dit bevestigt de evolutionaire visie: wij willen dat onze genen overleven, dus in levensbedreigende situaties redden wij eerst degene die onze genen delen.
Wederkerige hulp
Dat wij familieleden helpen om onze genen voort te planten lijkt dus wel te kloppen. Maar we helpen ook mensen die niet tot onze familie behoren, hoe kan dit worden verklaard binnen de evolutionaire visie? Anders gezegd: hoe draagt het helpen van niet-familieleden bij aan onze voortplanting?
Evolutionair psychologen verklaren dit aan de hand van ‘wederkerige hulp.’ Als wij iemand helpen, dan krijgen wij daar iets voor terug. Je wordt er dus zelf ook beter van om een ander te helpen. Toch zijn er situaties te bedenken waarin de hulpontvanger niets terug kan doen. In het dierenrijk zie je dit ook terug: een gehandicapt aapje wordt door zijn soortgenoten geholpen om te overleven, maar het aapje is niet in staat iets terug te doen.
Sommige evolutionair psychologen stellen daarom dat de neiging om je familie te helpen kan worden gegeneraliseerd naar de groep waartoe je behoort. Mensen zijn sociale wezens, en hebben dus behoefte aan andere mensen om zich heen. Binnen deze groep werken mensen samen en helpen mensen elkaar om zich zo te kunnen beschermen tegen bedreigingen van buiten de groep. In dat geval ben je dus geneigd om eerst de mensen in jouw groep te helpen, om zo het voortbestaan van de groep te beschermen.
Kosten en baten
Uiteraard zijn er ook verklaringen voor het helpen van anderen die niet binnen het evolutionair perspectief vallen. Een daarvan is dat mensen de ander helpen omdat het een positieve consequentie heeft. Dat kan materieel zijn. Zo kun je iemand zoekgeraakte kat terugbrengen omdat je daar een geldbedrag voor krijgt. Het kan ook om immateriële zaken gaan, zoals de complimenten die je krijgt voor het terugbrengen van die kat. In deze gevallen gaat het om specifieke beloningen. Er bestaan ook meer abstracte beloningen. Zo kun je die verloren kat terugbrengen, en je daar erg goed over voelen, ook al krijg je geen geld of compliment.
Wanneer je motivatie om een ander te helpen vooral uit jezelf komt, oftewel intrinsiek is, dan wordt ook wel gesproken over empathic joy. Dit is een vorm van vreugde die ontstaat doordat je jezelf een beloning toedient. Dit is aangeleerd gedrag, uit onderzoek van Kenrick uit het jaar 1975 blijkt dat kleine kinderen nog niet in staat zijn om zichzelf een beloning toe te dienen. Hij bracht kinderen van verschillende leeftijden in een negatieve stemming door hen aan iets verdrietigs te laten denken. Andere kinderen bracht hij in een neutrale stemming. Daarna gaf hij hen de gelegenheid om elkaar anoniem cadeaubonnen te geven. De neutrale kinderen gaven evenveel weg. De oudere kinderen in de negatieve stemming deden dit veel meer dan de jonge kinderen in de negatieve stemming. Deze jonge kinderen hadden nog niet geleerd dat het helpen van een ander ook een positief gevoel geeft, de oudere kinderen wisten dit duidelijk wel.
Sommige onderzoekers denken dat mensen een duidelijke kosten en baten afweging maken voordat zij besluiten of zij iemand gaan helpen. Een voorbeeld hiervan is het theoretische model van Dovidio, Piliavin, Gaertner, Schroeder en Clarc (1991), het arousal/kosten-baten model genoemd.
Arousal/kosten-baten model
Wanneer mensen besluiten iemand te helpen, dan spelen daar volgens dit model twee componenten een rol bij. Ten eerste moeten mensen waarnemen dat iemand hulp nodig heeft en daarbij een verhoogde mate van alertheid (arousal) ervaren. Zij willen hun arousal kalmeren, en een mogelijkheid om dit te doen is het bieden van hulp. Echter, voordat iemand overgaat tot het bieden van hulp, maakt hij/zij eerst een kosten-baten analyse. Dit is het tweede component, en het houdt in dat iemand alle voor- en nadelen afweegt alvorens hij/zij besluit te helpen.
Het maken van een kosten-baten afweging is best ingewikkeld. Zoals hiervoor al is benoemd zijn er verschillende soorten baten. Daarnaast moet ook worden berekend wat het kost om iemand te helpen. Bijvoorbeeld in geld, in tijd en in energie. Ook moet er worden berekend wat het kost om iemand niet te helpen. Zo kun je daar een vervelend gevoel aan over houden, ook wel empathic distress genoemd. Daarnaast willen we ook voorkomen dat we een slechte indruk maken of anderen, ook dat kan mee worden genomen in de kosten. Als jij bijvoorbeeld besluit om geen donatie te doen wanneer een collectant dit aan je vraagt, maar al je vrienden doen dit wel, dan kun je egoïstisch lijken. Iets wat je graag wil voorkomen. Wanneer de kosten om niet te helpen hoger zijn dan de kosten om wel te helpen, dan is de kans groot dat je overgaat op hulpvaardig gedrag.
Wanneer er aan het helpen wel grote kosten verbonden zijn, dan hebben mensen volgens dit model twee opties. Of zij geven goedkopere of indirecte hulp. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een gevaarlijke situatie. De goedkope oplossing is dan het bellen van het alarmnummer, in plaats van te bemiddelen in de situatie zelf. Een andere oplossing is dat mensen de situatie herdefiniëren. Zo kunnen zij het probleem wijten aan het slachtoffer zelf of hun eigen verantwoordelijkheid ontkennen. In die gevallen maak je het voor jezelf aanvaardbaar om geen hulp te bieden.
Sociale normen
Je kunt ook overgaan tot het bieden van hulp ‘omdat het zo hoort.’ In dat geval is er sprake van een sociale norm. Sociale normen zijn gedragingen of houdingen die zijn aangeleerd binnen een bepaalde groep en die ook worden gedeeld door alle leden binnen die groep. Oftewel: je vertoont een bepaald gedrag omdat je hebt geleerd dat dat het juiste is om te doen. Er bestaan ook normen met betrekking tot het bieden van hulp. Zo is er de sociale-verantwoordelijkheidsnorm die stelt dat je mensen in nood hoort te helpen. Er zijn ook mensen die een sterk gevoel voor rechtvaardigheid hebben. Wanneer iemand in nood verkeert door zijn eigen fout, dan heeft deze minder het recht om geholpen te worden dan iemand die in die situatie zit buiten zijn eigen schuld om.
Hoewel veel mensen de normen onderstrepen, handelt niet iedereen volgens deze normen. Dat kan komen doordat de normen heel algemeen zijn, terwijl situaties juist heel specifiek zijn. In een situatie is het niet altijd duidelijk wat je moet doen, bijvoorbeeld omdat je niet weet of iemand anders wel op jouw hulp zit te wachten.
Het is dus duidelijk dat mensen anderen helpen omdat zij hun genen willen beschermen, omdat zij daar iets voor terug krijgen, omdat zij straf of ongemakkelijke situaties willen voorkomen of omdat het zo hoort. Wat al deze motieven gemeen hebben, is dat er altijd een reden is om de ander te helpen, maar dat het niet per se gaat om de hulp zelf. Andere motieven maken dat je overgaat tot het bieden van hulp. Bestaat er dan eigenlijk wel zoiets als altruïsme, waarbij mensen anderen helpen omdat zij diens welzijn willen verbeteren?
Empathie-altruïsme hypothese
Volgens Daniel Batson (1991) kunnen mensen wel degelijk handelen vanuit een onbaatzuchtig motief. Hij heeft daarom de empathie-altruïsme hypothese ontwikkeld. Deze hypothese stelt dat mensen twee soorten reacties kunnen hebben bij het zien van iemand in nood. Stel je bijvoorbeeld voor dat je televisie kijkt en er kinderen in hongersnood op het beeld verschijnen. Je kunt je daardoor heel rot voelen of overstuur raken. Dit zijn emoties die vooral op jezelf zijn gericht. In het model wordt dit personal distress genoemd. Je kunt echter ook medeleven voelen, of bezorgdheid. In dat geval ervaar je emoties die passen bij de situatie van die kinderen. Je zet jezelf dan eigenlijk in de schoenen van die kinderen. In dat geval wordt in het model over empathic concern gesproken. Afhankelijk van de emoties die je voelt kun je nu vanuit twee motieven handelen. Je kunt besluiten om een donatie te doen om je zo minder rot te voelen. Dan is er sprake van een egoïstisch motief. Of je kunt ervoor kiezen om een donatie te doen omdat je de kinderen wilt helpen. In dat geval is er sprake van altruïsme. Het is dus mogelijk dat één handeling (het doneren van geld) wordt geleid door twee verschillende motieven. Iemand die geld doneert doet dit dus lang niet altijd om een ander te helpen, maar het kan wel degelijk onbaatzuchtig van aard zijn.
Wat is eigenlijk beter? Om iemand te helpen vanuit een egoïstisch perspectief, of om iemand te helpen vanuit een altruïstisch perspectief. Gevoelsmatig ben je misschien geneigd om te zeggen dat het beter is om iemand te helpen zonder dat iemand daar eigenbelang bij heeft. Echter suggereert onderzoek van Snyder (1993) dat hulp vanuit een egoïstisch motief vaak een langduriger karakter heeft. We zijn dus geneigd iemand langduriger te helpen wanneer wij dit ook doen uit eigenbelang.