Wetenschap en religie in de evolutietheorie
Toen Charles Darwin in 1859 zijn boek 'The Origin of Species' publiceerde, werd dit onmiddellijk een doelwit voor conservatieve religieuzen. Het debat tussen Thomas Huxley en bisschop Samuel Wilberforce werd legendarisch en werd gewonnen door Huxley, ook wel bekend als ‘Darwins buldog’. De evolutietheorie stelt dat de aarde uit een soort van explosie is ontstaan. Vervolgens is er uit een klein levend organisme de mens en de dieren ontstaan. Gedurende vele jaren zijn de mensen en de dieren verandert tot wat ze nu zijn. Dit hele proces is in gang gezet zonder enig toedoen van een God. Aanhangers van Wilberforce zijn overtuigd dat mensen een natuurlijk Gods besef hebben ingepland.
De processen van evolutie
De wetenschap en de evolutietheorie wonnen de oorlog en veel christenen plaatsten de evolutie in een christelijk raamwerk. Het conflict bleef echter terugkeren, als de controverse tussen creationisme en ‘creatie wetenschap’ , en nu het debat over ‘intelligent design’. Het meest lastige verschil hierin is de overtuiging of er wel of niet een God aan te pas is gekomen. Vanuit gelovig oogpunt is er ook wel een visie waarin men denkt dat alles evolueert. God schept iedere dag. Dit is vooral de visie vanuit Joodse overtuiging.
Fundamentalistische religieuze leer
Volgens Carter (2000) is ‘creationisme’ een fundamentalistische religieuze leer die de letterlijke waarheid van de schepping van de wereld en het leven als geschetst in Genesis aanhangt; elk denkbeeld van evolutie wordt daarom tegengesproken. ‘Creatie wetenschap’ verbindt wetenschap met creationisme om de volgende redenen:
- om het creationisme te voorzien van de intellectuele, wereldwijde status van de wetenschap als zodanig
- om het opnemen van wetenschappelijke ideeën in het conservatieve geloof van creationisten toe te laten.
Wetenschap wordt gezien als zijnde in harmonie met het scheppingsverhaal in Genesis.
Intelligent design
Een poging om wetenschap en het religieuze concept van de schepping te verenigen is de idee van ‘intelligent design’. Deze theorie stelt dat veel waargenomen feiten van de natuur niet door evolutie kunnen worden verklaard en het handelen van een schepper behoeven.
Het zoeken naar een religieus instinct
De algemene idee onder religieuzen is dat God religie bij mensen heeft ingeplant, dus bestaat er een religieus instinct. Dit omvat een heel scala aan fenomenen, zoals animisme , rituelen, geloof in God, de mogelijkheid tot andere geloofsovertuigingen, gedragingen en ervaringen. In de literatuur worden drieëntachtig typen van religieus instinct beschreven.
De invloed van omgeving tegenover erfelijkheid in religie
Hoe onderscheiden we omgevingsinvloeden van genetica m.b.t. godsdienstpsychologie? Een potentiële oplossing voor dit dilemma wordt geleverd door het bestuderen van eeneiige tweelingen (die voor 100% dezelfde genen hebben) en twee-eiige tweelingen (die slechts 50% van hun genen gemeenschappelijk hebben). Uit data analyse van studies naar religieuze gedragingen, interesse en waarden onder beide soorten tweelingen, valt op te maken dat genetica en omgevingsfactoren gelijk verdeeld zijn v.w.b. de oorsprong van religieuze ‘geneigdheid’ .
Biologisch onderscheid
Opgemerkt moet worden dat gescheiden tweelingen echter nooit opgroeien in een willekeurige omgeving. Bovendien kan het biologische onderscheid tussen identieke en niet-identieke tweelingen meer beduidend zijn dan omgevingsverschillen. Als men een hoge correlatiegraad met erfelijkheid vindt, betekent dit niet dat religieuze ontwikkeling niet door de omgeving beïnvloed kan worden.
Religie en genetica: een directe of indirecte verbinding?
Op basis van grote groepen tweelingen hebben gedragsgenetica aangetoond dat religieuze aansluiting een cultureel fenomeen is, maar dat genetische factoren een gematigde invloed vertonen op religieuze devotie en conservatisme. Dit zou inhouden dat er direct verband bestaat tussen religiositeit en erfelijkheid (religie zit in de genen), maar omdat de betreffende statistieken m.b.t. het scheiden van omgevings- en genetische mogelijkheden fundamenteel gecorreleerd zijn, moeten we een scherp onderscheid maken tussen correlatie en oorzakelijkheid.