De twaalf discipelen van Jezus en zijn apostelen
Jezus heeft veel volgers. Vanuit die groep mensen kiest hij twaalf mannen die hij in het bijzonder onderwijst. Deze twaalf leerlingen, discipelen, gaan met Jezus mee. Ze zien de wonderen die hij doet en horen zijn boodschap. Na zijn opstanding verschijnt Jezus aan zijn leerlingen en zendt ze uit om zijn boodschap overal te verkondigen. Door deze zending worden de leerlingen apostelen van de Heer. Naast deze twaalf apostelen zijn er ook andere mensen in het Nieuwe Testament die de titel apostel krijgen. Paulus is naast de twaalf de meest bekende apostel.
Een discipel als leerling
Een discipel is een leerling. Het woord is afgeleid van het Latijnse woord voor 'leerling'. In het Nieuwe Testament wordt het Griekse woord
mathètès gebruikt om een leerling aan te duiden. Het woord discipel of leerling staat ongeveer 250 keer in het Nieuwe Testament. Het wordt alleen gebruikt in
de vier evangeliën en in het boek Handelingen. In de oudheid hadden filosofen leerlingen, maar ook godsdienstige leiders. Van Johannes de Doper staat er dat hij discipelen had. De meeste discipelen zijn mannen. Eenmaal is er sprake van een vrouwelijke discipel, Tabita (Handelingen 9:36). Paulus was de enige apostel waarover staat dat hij discipelen heeft. In Handelingen 9 vers 25 wordt verteld dat de discipelen van Paulus hem in de nacht in een mand over de muur van Damascus lieten zakken.
De twaalf discipelen van Jezus
Jezus kiest twaalf discipelen, leerlingen, uit. Jezus koos er twaalf uit, omdat het getal twaalf een belangrijke symbolische betekenis heeft. Het verwijst naar de twaalf stammen van Israël. Zij zijn niet twaalf vertegenwoordigers, representanten, van de twaalf stammen. Deze twaalf stammen bestonden in de tijd van Jezus niet meer. De twaalf stammen leefden alleen nog in de herinnering van het volk.
Dit zijn de namen van de twaalf apostelen: als eerste Simon, die Petrus genoemd wordt, en zijn broer Andreas, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, Filippus en Bartolomeüs, Tomas en de tollenaar Matteüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Taddeüs, en ten slotte Simon Kananeüs en Judas Iskariot, die hem zou uitleveren. (Matteüs 10: 2-4)
Bartholomeüs of Natanaël
In de evangeliën Matteüs, Marcus en Lucas wordt Bartolomeüs genoemd als discipel van Jezus. De evangelist Johannes staat de naam van Bartholomeüs niet, maar wel de naam van Natanaël als discipel van Jezus. Waarschijnlijk was zijn volledige naam Natanaël zoon van Tolomeüs. 'Bar' aan het begin van een naam betekent 'zoon van'. Dan is Natanaël dezelfde als Bartolomeüs.
Een apostel
Het woord apostel is afkomstig uit het Grieks. Het is afgeleid van het Griekse werkwoord
apostello wat uitzenden betekent. Een apostel is de letterlijk iemand die uitgezonden is. Jezus zond twaalf apostelen uit. Voordat zij werden uitgezonden waren zij leerlingen, discipelen van Jezus. In de evangeliën volgens Matteüs en Marcus maken het verschil als duidelijk in hun woordgebruik. In Matteüs 10:2 en Marcus 6:30 worden de twaalf discipelen apostelen genoemd, omdat ze door Jezus tijdelijk uitgezonden zijn. Zowel vóór als na de uitzending woorden de twaalf discipelen genoemd.
De twaalf apostelen
In het eerste hoofdstuk van het Bijbelboek Handelingen is het aantal apostelen heel afgebakend. Alleen de twaalf discipelen die door Jezus zijn uitgekozen hebben recht om de titel apostel de dragen. Daarbij is het aantal van belang. Het horen er twaalf te zijn. Het getal van de volheid van de stammen van Israël. Echter er is een probleem. Nadat Judas Iskariot Jezus had verraden kreeg hij spijt van zijn daad en heeft hij zich van het leven ontnomen (Handelingen 1). Er moet uit de brede kring van de leerlingen een vervanger voor Judas verkozen worden. Met een beroep op woorden uit Psalm 109 vers 8, 'Dat zijn dagen geteld zijn, een ander zijn ambt overneemt', wordt er een vervanger voor Judas gekozen. Deze vervanger moet aan een paar criteria voldoen. Het moet een van de mannen die steeds bij de discipelen waren toen Jezus onder hen verkeerde, vanaf de doop door Johannes tot de dag waarop Jezus in de hemel werd opgenomen en de nieuwe apostel moet getuige zijn geweest van de opstanding van de Heer (Handelingen 1: 21-22). Twee mannen komen in aanmerking, Josef Barsabbas, die de bijnaam Justus had, en Mattias. Het lot viel op Mattias (Handelingen 1: 23). Met hem erbij waren er weer twaalf apostelen.
Paulus, de dertiende apostel
Vanuit het eerste hoofdstuk van Handelingen lijkt de groep van apostelen heel afgebakend. Alleen de twaalf die Jezus uitkoos zijn apostelen. Uit de brieven van Paulus blijkt dat dit aanvankelijk misschien minder het geval was. Paulus noemt zichzelf ook apostel. In de brief aan de Romeinen introduceert Paulus zich aldus: 'Van Paulus, dienaar van Christus Jezus, geroepen tot apostel en uitgekozen om het evangelie van God te verkondigen'. Verder op in deze brief geeft Paulus aan een apostel van de heidenen te zijn (Romeinen 11: 13). De brieven aan de gemeente te Korinthe laten zien dat het apostelschap van Paulus niet onbetwist was.
Ik zou geen apostel zijn? Maar heb ik dan niet Jezus, onze Heer, gezien? Bent u niet het werk dat ik dankzij de Heer tot stand heb gebracht? Ook al erkennen anderen mij niet als apostel, u zou het wel moeten doen, want u bent door uw geloof in de Heer het waarmerk van mijn apostelschap (1 Korintiërs 9: 1-2). Alles wat een apostel tot apostel maakt, heb ik u laten zien: elke volharding, alle tekenen en wonderen, elke kracht (2 Korintiërs 12: 12).
De minste van de apostelen
Paulus is uiteindelijk zelf een wel dubbel over zijn apostelschap. Aan de ene kant geeft hij aan een apostel te zijn, want hij heeft de Heer gezien en hij heeft vele heidenen tot het geloof in Jezus gebracht. Hij noemt dat een waarmerk van zijn apostelschap. Aan de andere kant schrijft hij het niet waard te zijn, omdat hij vroeger de gemeente van Christus heeft vervolgt: 'Want ik ben de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods gemeente heb vervolgd' (1 Korintiërs 15:9).
Andere apostelen
In het Nieuwe Testament zijn er ook andere mensen die de titel apostel krijgen en die niet tot de eerste twaalf discipelen van Jezus behoorden. Behalve Paulus gaat het dan bijvoorbeeld over Barnabas (Handelingen 14: 4 en 14). Ook Jacobus, de broer van Jezus, wordt tot de apostelen gerekend (Galaten 1:19). In de Didachè, een geschrift uit het vroege christendom, worden de predikers die langs de verschillende christelijke gemeente rondreizen apostelen genoemd.
Vrouwelijke apostelen
In de Bijbel staan vooral de namen van mannen genoemd als het om apostelen gaat. In de cirteria die in Handelingen 1 zijn verwoord voor het kiezen van een nieuwe apostel staat er ook uitdrukkelijk bij dat het een man moet zijn. Zijn er dan geen vrouwelijke apostelen? Jawel. en die vinden we in de brief van Paulus aan de Romeinen. Hij groet daar ene Junia en noemt haar apostel. De naam Junia is een naam voor een vrouw, niet voor een man. Dat een vrouw apostel wordt genoemd door Paulus van belang in de discussie over
de vrouw in het ambt.
Groet Andronikus en Junia, mijn volksgenoten die met mij in de gevangenis hebben gezeten, die als apostelen veel aanzien genieten en die eerder dan ik één met Christus zijn geworden (Romeinen 16: 7).