Het christendom in de eerste eeuw
Vermoedelijk ontstond het christendom in de eerste helft van de eerste eeuw, maar omdat er geen primaire bronnen bestaan uit die tijd die melding maken van Jezus, Christus of het christendom, valt dit niet te controleren. Pas in de tweede helft van de eerste eeuw verschijnen er geschriften waarin melding werd gemaakt van Jezus, zijn daden en zijn discipelen (leerlingen). Deze geschriften, die bestaan uit 27 delen, vormen samen het Nieuwe Testament; het tweede deel van de christelijke Bijbel. De christenen zien het Nieuwe Testament als een opvolging van het Oude Testament (het eerste deel van de christelijke Bijbel) aangezien daarin de komst van een messias (Hebreeuws) of Christus (Latijn) werd voorspeld en aangekondigd.
Inhoud
Het ontstaan van het christendom volgens het Nieuwe Testament
Volgens het Nieuwe Testament is Jezus van Nazaret de zoon van God en de in het Oude Testament aangekondigde messias (Hebreeuws) of Christus (Latijn). In het Nieuwe Testament staan vooral Jezus' geboorte, doop, dood en opstanding centraal en de 'Grote Opdracht' die hij zijn discipelen gaf.
De levensbeschrijving van Jezus Christus - volgens het Nieuwe Testament
De Joodse profeet, Jezus van Nazaret (circa 5 v. Chr. - circa 30 na Chr.), reisde gedurende zijn leven door de Kanaän om de komst van het Koninkrijk Gods aan te kondigen. Tijdens zijn reizen verrichtte Jezus wonderen door zieken te genezen en nam leerlingen (discipelen) aan die door hem werden onderricht. Uit deze discipelen koos Jezus twaalf apostelen die zijn belangrijkste volgelingen werden en door hem waren uitgekozen om het evangelie te verspreiden. Rond het jaar 28 predikte Jezus in Galilea en Judea en bracht een bezoek aan de Joodse Tempel in Jeruzalem. Toen hij kritiek uitte op de religieuze leiders van de Tempel werd hij gearresteerd en veroordeeld voor het 'aanzetten tot een opstand'. Tijdens het Joodse Pesachfeest werd Jezus ter dood gebracht door middel van kruisiging.
De Grote Opdracht
De dood van Jezus betekende voor zijn apostelen niet het einde van Zijn leer en enkele dagen na Jezus' dood verschenen er berichten over zijn 'opstanding'. De graftombe van Jezus werd leeg aangetroffen en hij verscheen in de dagen na zijn opstanding meerdere keren aan zijn discipelen en apostelen. Tijdens één van deze verschijningen gaf Jezus zijn discipelen de 'Grote Opdracht' (ook wel het zendingsbevel genoemd); oftewel Jezus' instructie aan zijn discipelen om het christelijk geloof te brengen aan de hele wereld. In de jaren die volgenden ondernamen Jezus' discipelen, onder leiding van de twaalf apostelen, vele zendingsreizen om Jezus' laatste opdracht te volbrengen en ze wisten het christelijk geloof tot ver buiten Jeruzalem te verspreiden.
Stromingen binnen het jodendom in de eerste eeuw
Het christendom is een religie die zich in het verleden heeft afgesplitst van het jodendom. Deze afsplitsing ging niet zonder slag of stoot en begon in de periode na het overlijden van Jezus Christus. Het christendom werd in eerste instantie gezien als een sekte van het jodendom, maar al snel bleek dat de visies van beide partijen op het naleven van de Joodse wetten mijlenver uiteen lagen.
De oergemeente
In de eerste eeuw werd de Joodse 'oergemeente' in Jeruzalem gevormd door twee partijen; de joden en de Joodse christenen (joden die waren bekeerd tot het christendom. Ook heiden-christenen (niet-joden die zich hadden bekeerd tot het christendom) werden gezien als Joodse christenen aangezien zij met elkaar gemeen hadden dat ze beide geloofden dat Jezus de door God gezonden messias was (messianisme genoemd). Alleen de manier waarop de Joodse christenen en de heiden-christenen (kortweg christenen genoemd) uiting gaven aan hun geloof was geheel verschillend.
Judaïsten
Binnen de groep Joodse christenen vond al snel een tweedeling plaats. Een deel van hen wilde geen afstand doen van het jodendom en om het verbond tussen het joden- en christendom duidelijk te maken verwezen ze naar de twaalf apostelen van Jezus. Deze stonden volgens hen gelijk aan de twaalf zonen van de Joodse aartsvader Jakob (ook wel Israël genoemd). Dit deel van de Joodse christenen - Judaïsten genoemd - was dan ook van mening dat de wetten van de Thora strikt moesten worden opgevolgd inclusief de besnijdenis en de reinheids- en spijswetten.
Hellenisten
Het andere deel van de Joodse christenen was juist gehelleniseerd en van mening dat zij zich niet strikt aan de Joodse wetten hoefden te houden. Zij deden niet mee aan de tempeldiensten, hielden zich niet aan de spijswetten en waren van mening dat heidense bekeerlingen niet hoefden te worden besneden, dopen was voldoende. Volgens apostel (én bekeerling) Paulus werden heidenen geheiligd en gezuiverd door hun geloof in Jezus Christus en door het ontvangen van de Heilige Geest, niet door zich te laten besnijden.
Het christendom splitst zich af
Aan het begin van de eerste eeuw hadden zich diverse conflicten afgespeeld tussen de joden en de Joodse christenen en als gevolg daarvan waren vele Joodse christenen Jeruzalem ontvlucht. In de tweede helft van de eerste eeuw begonnen op diverse plekken in het Romeinse Rijk nieuwe christelijke gemeenschappen te ontstaan.
Aanloop
Toen de apostelen de nieuwe christelijke gemeenschappen met een bezoek vereerden kwamen de tegenstellingen tussen de Judaïsten en hellenisten steeds pijnlijker aan het licht. Met name tijdens de gezamenlijke maaltijden. De ene helft van de Joodse christenen hield zich namelijk wel aan de spijswetten en de andere helft niet. Nadat de gemoederen tussen beide partijen in Judea dusdanig hoog waren opgelopen stuurde de christelijke gemeente daar apostel Paulus en kerkleider Barnabas naar Jeruzalem om het conflict met de andere apostelen uit te praten en een oplossing te verzinnen.
Het (eerste) concilie in Jeruzalem
De eerste officiële vergadering tussen de apostelen in Jeruzalem werd het concilie van Jeruzalem genoemd en de apostelen bogen zich over de vraag tot in hoever een (Joodse) christen zich aan de wetten van de Thora moesten houden. Er werd besloten dat heiden-christenen zich niet aan de wetten van de besnijdenis hoefden te houden om een christen te kunnen worden. Geloof in Jezus Christus, het ontvangen van de Heilige Geest en dopen was voldoende. Door deze beslissing begon het christendom zich langzaam los te maken van het jodendom en ging steeds meer haar eigen koers varen.
De ontwikkelingen van de christelijke kerk in de eerste eeuw
De 'Grote Opdracht' die Jezus aan zijn discipelen gaf betekende het begin van de vroeg christelijke kerk, maar de geschillen tussen de hellenisten en Judaïsten zorgden voor een tweedeling binnen de jonge kerk. De Judaïsten besloten de visie te volgen van Jezus' broer Jakobus en de hellenisten sloten zich juist aan bij de visie van apostel Paulus.
Leiderschap van de jonge kerk
De leiding over de vroeg christelijke kerk lag in handen van Jezus' broer, Jakobus de Rechtvaardigde en de twaalf apostelen. Het feit dat ze allen geloofden dat Jezus Christus de messias was, was fundamenteel voor de vroeg christelijke kerk, maar helaas had ieder van hen een andere menig over hoe hier precies invulling aangegeven moest worden. Waar de Judaïsten Jakobus de Rechtvaardige erkenden als hun leider, mede omdat hij in hoog aanzien stond vanwege zijn strikte naleving van de Thora, zagen de hellenisten de apostel Paulus als hun leider, juist omdat deze strikte naleving van de Thora - en de besnijdenis - niet nodig vond.
Groei
Na de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 verspreidden de (Joodse) christenen zich over grote delen van het Romeinse Rijk en stichtten op diverse plaatsen nieuwe christelijke gemeenschappen. Omdat het voor de apostelen onmogelijk was om alle gemeenschappen persoonlijk te bezoeken begonnen ze de taken te verdelen.
De apostelen konden een
opziener (Grieks: episcopos, het Nederlandse woord voor bisschop is hiervan afgeleid) aanstellen die de leiding had over een aantal christelijke gemeenschappen die dicht bij elkaar waren gelegen. De opziener had op zijn beurt het recht om een '
oudste' (Grieks: presbyter, het Nederlandse woord priester is hiervan afgeleid) te benoemen die belast werd met de dagelijkse gang van zaken in één christelijke gemeente. De oudste stelde op zijn beurt speciale
dienaren (Grieks: diakonos, het Nederlandse woord diaken is hiervan afgeleid) aan die belast werden met de zorg voor de weduwen of het bereiden van de gezamenlijke maaltijd.
Gebruiken
In de boeken Handelingen en Didachè vinden we omschrijvingen over hoe de vroeg christelijke gemeenschappen leefden en hoe de christelijke eredienst was georganiseerd. De christenen vormden, net als de joden, grote gemeenschappen waarbij alles gemeenschappelijk werd gedeeld. Eigen spullen had een christen niet aangezien deze al zijn bezittingen deelden met de gemeenschap en ook alle maaltijden werden gemeenschappelijk gebruikt. Daarnaast kenden de christenen in de eerste eeuw een eredienst die veel weg heeft van de huidige christelijke eredienst (kerkdienst), namelijk een wekelijkse samenkomst op zondag en het vieren van de eucharistie.
Christenvervolging
Vermoedelijk was de visie en de losse levensstijl van de hellenisten de aanleiding dat de Romeinse koning Herodes Agrippa II (27-92) rond het jaar 50 voor het eerst overging tot het vervolgen van de (Joodse) christenen. De vervolging van de Joodse christenen stelde de joden in Jeruzalem voor een probleem. Als zij hun Joods christelijke broeders zouden steunen, dan zouden ze zelf ook worden vervolgd. In de jaren 64 tot en met 68 voerde de Romeinse keizer Nero (37-68) een waar schrikbewind ten aanzien van de christenen, waarna keizer Domitianus (51-96) het tussen de jaren 81 tot en met 96 nog eens dunnetjes overdeed.