Overeenkomsten tussen evangelie van Lucas en Handelingen
Het evangelie van Lucas en de Handelingen van de Apostelen zijn beide door Lucas geschreven. Er zijn veel overeenkomsten te vinden tussen het evangelie van Lucas en de Handelingen. Zo komen delen van het verhaal van Stefanus, Petrus en Paulus overeen met wat Lucas over Jezus vertelt in zijn evangelie. Wat de apostelen meemaken wordt door de schrijver Lucas gemodelleerd naar het verhaal van Jezus. Zo maakt hij duidelijk dat Jezus in zijn volgelingen, de apostelen, en dus ook in de kerk voortleeft.
Bij de beschrijving van de lotgevallen van de apostelen maakt
Lucas gebruik van thema's en verhaallijnen die ook te vinden zijn in zijn evangelie, waarin hij het verhaal van Jezus optekent. Er zijn veel overeenkomsten te constateren. Zo begint zowel het evangelie van Lucas als Handelingen met een voorwoord dat gericht is aan Theofilus (Luc. 1:1-4, Hand. 1:1-5).
Gedoopt met de Heilige Geest
Aan heb begin van Lucas (3:21-22) wordt Jezus gedoopt met de Heilige Geest om zijn messiaanse identiteit te bevestigen. Aan het begin van Handelingen (2:1-13) wordt de kerk gedoopt met de Heilige Geest om een messiaanse gemeenschap te worden. Zowel Jezus als de apostelen ontvangen de Geest als zij in gebed zijn. De doop met de Heilige Geest markeert het begint de missie van Jezus en ook de kerk start na de doop met de Heilige Geest.
Jezus en Petrus
Jezus verklaart in een toespraak dat een profetie is vervuld (Luc. 4:16-27). Ook in de toespraak van de apostel Petrus wordt de vervulling van de profetie vermeld (Hand. 2:14-40). Jezus (Luc. 5:17-26) en Petrus (Hand. 3:1-10) genezen beiden een lamme man. Jezus wekt de zoon van een weduwe op uit de dood (Luc. 7:11-17) en Petrus wekt een weduwe op uit de dood (Hand. 9:36-43).
Een Romeinse hoofdman stuurt dienaren naar Jezus met het verzoek naar zijn huis te gaan (Luc. 7:1-10). Ook Petrus krijgt een aantal mannen op de stoep die door een Romeinse hoofdman gestuurd zijn met de vraag of de apostel mee wil gaan naar het huis van de hoofdman (Hand. 10:1-23). In allebei de verhalen staat de hoofdman op goede voet met het Joodse volk en godsdienst.
De bevrijding van Petrus
Het verhaal van de bevrijding van Petrus uit de gevangenis in Handelingen 12 lijkt op het verhaal van de verrijzenis Jezus in het evangelie van Lucas. Jezus werd bevrijd van de dood. In het evangelie van Lucas, zijn het de vrouwen die de eerste getuigen zijn van de opstanding. Geïnstrueerd door de engelen vertellen ze aan de discipelen dat Jezus is opgestaan uit de dood (Luc. 24:1-10). Echter, de discipelen geloven hen niet (Luc. 24:11). In Handelingen, wordt Petrus bevrijd uit de gevangenis. Hij is gearresteerd nadat Jacobus door Herodes ter dood is gebracht. Het is duidelijk dat Petrus hetzelfde lot wacht (Hand. 12:1-2). De apostel wordt vervolgens door een engel bevrijd uit de gevangenis, en zo in zekere zin ook bevrijd van een wisse dood. De eerste getuige van zijn bevrijding is een vrouw. Ze gaat naar de discipelen en vertelt dat ze Petrus gezien heeft, maar zij geloven haar niet (Hand. 12:15).
Stefanus de martelaar
Er zijn opvallende gelijkenissen te vinden tussen het evangelie van Lucas 22: 66 - 72 en Handelingen 6: 12 - 15. Het gaat om het verslag van wat er gebeurt met Stefanus, een van de zeven diakenen. Net als Jezus werd hij gearresteerd om terecht te staan voor de joodse raad, het Sanhedrin. Hij werd evenals Jezus ondervraagd door de hogepriester. Ook Stefanus werd door valse getuigen beschuldigd. Zij verwijten hem dat hij verklaard zou hebben dat Jezus de tempel zou vernietigen. Ook Jezus werd door valse getuigen hiervan beschuldigd.
De climax van proces tegen Jezus is als Hij tegen de hogepriester zegt dat de Zoon des mensen zal zijn gezeten aan de rechterhand van God (Luc. 22:69). Daarna wordt Hij ter dood veroordeeld (Luc. 22:71). Op dezelfde manier vindt het proces tegen Stefanus zijn climax met zijn uitspraak: ‘Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods’ (Hand. 7:56). Daarna wordt hij ter dood gebracht.
Het sterven van Stefanus wordt op een zelfde manier besproken als het sterven van Jezus. Vlak voordat Jezus sterft bidt Hij: ‘Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest’ (Luc. 23:46). Stefanus bidt, ‘Here Jezus, ontvang mijn geest’ (Hand. 7:59). Toen Jezus werd gekruisigd bad hij: ‘Vader, vergeef het hun; want zij weten niet wat zij doen' (Luc. 23:34). Stefanus bidt voor wie hem stenigen: ‘Here, reken hun deze zonde niet toe!’ (Hand. 7:60).
De Emmaüsgangers en de kamerling uit Morenland
Het verhaal van de Emmaüsganger in Lucas (24:13-34) en het verhaal van de kamerling uit Morenland uit Handelingen (6: 26-40) volgen het zelfde plot. In beide verhalen zijn mensen onderweg naar huis en ze begrijpen iets niet. De Emmaüsgangers begrepen niet wat er met Jezus gebeurd was, waarom Hij gekruisigd werd. De kamerling begreep niet wat hij las in de boekrol van de profeet Jesaja. In beide gevallen sluit een geheimzinnige vreemdeling zich aan bij de reizigers, in het ene geval is het Jezus en in het andere de apostel Filippus. Zij verklaren hun de Schrift. Beide verhalen worden afgesloten met een sacramentele handeling: Jezus breekt het brood en Filippus bedient de doop. Na de sacramentele handeling is de geheimzinnige vreemdeling plotseling verdwenen en zijn de achterblijver(s) verheugd (Bouwman).
Paulus naar Jeruzalem en zijn rechtsgang
Jezus reist naar Jeruzalem (Luc. 9:51-19:28). Ook de apostel Paulus reist naar Jeruzalem (Hand. 19:21-21:17). Beiden gaan vastberaden op weg ondanks de gevaren die ze verwachten (Luc. 9:51; 13:33; 19:11-28, Hand. 19:21; 21:8-17). Jezus profeteert drie keer dat hem een lijdensweg te wachten staat (Luc. 9:22, 44; 18:31-33) en Paulus ontvangt drie profetieën over zijn toekomstige lijden (Hand. 20:23-25; 21:4, 11-13).
Als Jezus in Jeruzalem binnenkomt wordt hij met vreugde ontvangen en God wordt de lof gebracht (Luc. 19:37). Ook Paulus wordt met vreugde in Jeruzalem ontvangen waarbij ook dit maal God de lof wordt gegeven (Hand. 21:17-20). Eenmaal in Jeruzalem reinigt Jezus de tempel en maakt het heilig voor de dienst aan God (Luc. 19:45-48). Paulus heiligt zich in de tempel voor de dienst aan God (Hand. 21:26).
Zowel Jezus als Paulus krijgen het aan de stok met de sadduceeën. De kwestie waar het om gaat is het geloof in de opstanding. De sadduceeën hadden de overtuiging dat er geen leven na de dood bestaat. Jezus en Paulus worden beiden in hun overtuiging gesteund, Jezus door de schriftgeleerden (Luc. 20:27-39) en Paulus door de farizeeën (Hand. 23:6-9).
Jezus (Luc. 22:19) en Paulus (Hand. 27:35) breken beiden het brood en spreken de dankzegging uit. Jezus wordt geslagen tijdens zijn proces (Luc. 22:63-64). Ook Paulus wordt geslagen tijdens zijn proces (Hand. 23:2). In beide gevallen gebeurt dit onder het gezag van de hogepriester.
In de hele rechtsgang van Jezus en Paulus beschrijft Lucas voor beiden vier processen (Pervo).
Processen van Jezus in het Lucas-evangelie | Processen van Paulus in Handelingen |
Sanhedrin: 22:66-71 | Sanhedrin: 22:30-23:10 |
Romeinse gouverneur (Pilatus): 23:1-5 | Romeinse gouverneur (Felix): 24:1-22 |
Herodiaanse koning (Antipas): 23:6-12 | Herodiaanse koning (Agrippa II): 26 |
Romeinse gouverneur (Pilatus): 23:13-25 | Romeinse gouverneur (Festus): 25:6-12 |
Jezus wordt drie keer door de niet-jood Pilatus onschuldig verklaard (Luc. 23:4, 14, 22). Paulus wordt drie keer door niet-Joden onschuldig verklaard (Hand. 23:9; 25:25; 26:31). In Lucas 23:16 zegt Pilatus dat hij Jezus vrij wil laten. In Handelingen 26:32 verklaart Agrippa dat Paulus een vrij man had kunnen zijn.
‘Weg met hem’, met deze woorden worden Jezus (Luc. 23:18) en Paulus (Hand. 21:36) verworpen door de Joden. Daartegenover staat dat een heiden, een romeinse hoofdman, wel in hen gelooft (Luc. 23:47; Hand. 27:43).
Betekenis van de overeenkomsten tussen het evangelie van Lucas en Handelingen
De overeenkomsten tussen Jezus en zijn volgelingen in Handelingen ziet Mattill (1975) in het licht van Lucas 6:40 ‘Een leerling staat niet boven zijn leermeester; pas als iemand zich alles heeft eigen gemaakt, zal hij de gelijke zijn van zijn leermeester’. Dat betekent volgens hem dat een leerling, zoals Stefanus, Petrus, Paulus, een kopie van zijn meester Jezus behoort te zijn, in het bijzonder in de ervaringen van lijden en vervolging.
Adams (2011) gaat een stap verder. Niet alleen in het lijden en in vervolging is de leerling gelijk aan zijn meester, maar juist ook op het gebied van onderwijs, prediking en genezing, omdat dit de belangrijkste wegen zijn om het evangelie aan buitenstaanders bekend te maken. Hij wijst daarbij op Handelingen 4:13: ‘Maar omdat ze de man die genezen was bij hen zagen staan, konden ze niets tegen hun woorden inbrengen’.
Ik ben Jezus
Nog een stap verder gaat Barber (2011). Hij baseert zich op de vereenzelviging van Jezus met zijn volgelingen, met de kerk. De onlosmakelijke relatie tussen Jezus en de kerk wordt gemarkeerd in het verhaal van de bekering van Paulus. Saulus, die later de naam Paulus aanneemt, is op weg naar de stad Damascus om volgelingen van Jezus gevangen te nemen. Voordat hij Damascus binnengaat ziet hij een groot licht en valt op de grond. Hij hoort een stem die tot hem sprak: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je mij?’ Hij vroeg: ‘Wie bent u, Heer?’ De stem zei: ‘Ik ben Jezus, die jij vervolgt’ (Handelingen 9: 4-5; 22:2-8; 26:14-15). Saul had op de vraag: ‘Waarom vervolg je mij?’ natuurlijk gemakkelijk kunnen antwoorden: ‘Ik vervolg u toch niet, Jezus, maar uw discipelen, uw volgelingen’. Maar met zo’n protest lijkt de belangrijkste thema dat Lucas in Handelingen benadrukt te worden gemist: Jezus wordt geïdentificeerd met zijn Kerk. Niet voor niks komt deze passage drie keer voor in Handelingen.
De kerk als symbool voor Christus zelf
De Kerk als het mystieke lichaam van Christus wordt door de overeenkomsten tussen het leven van Jezus en de lotgevallen van de apostelen in Handelingen benadrukt. Wat Jezus meemaakt, dat overkomt ook zijn volgelingen, de kerk. Waarschijnlijk zijn de overeenkomsten zodanig geaccentueerd dat het ten koste van de historische betrouwbaarheid gaat. Door wat de apostelen meemaken te modelleren naar het verhaal van Jezus, laat Lucas op een narratieve wijze zien dat Jezus in zijn apostelen leeft. De kerk, de gemeenschap van gelovigen, staat symbool voor Christus zelf. Als Jezus naar de christelijke gemeente kijkt, dan kijkt hij als het ware in de spiegel en ziet zichzelf. Lucas maakt dat in Handelingen duidelijk door het leven van Jezus gespiegeld weer te geven in dat van zijn apostelen.