Wat staat er in de Bijbel over de duivel of satan?
In het schrijven over de satan of de duivel in de Bijbel is een ontwikkeling te zien. Aanvankelijk is er weinig aandacht voor de satan. In het Oude Testament wordt hij vooral omschreven als een vijandige aanklager van mensen bij God. In de periode tussen het Oude en het Nieuwe Testament wordt de duivel steeds meer een tegenstander van God. Het Nieuwe Testament vertelt hoe Jezus de confrontatie aangaat met de duivel en de demonen en telkens weer overwint. In het laatste Bijbelboek Openbaring wordt de heftige eindstrijd van het kwaad beschreven en hoe deze uiteindelijk door Jezus overwonnen wordt.
De satan als aanklager in de Bijbel
Het Hebreeuwse woord satan wordt in de Bijbel gebruikt in het kader van de rechtspraak. Een satan is dan degene die aanklaagt. Het gaat dan om een vijandige aanklager, die maar één doel heeft, namelijk de aangeklaagde veroordeeld en vernietigd te krijgen. In het verhaal van Job wordt de satan als aanklager beschreven. Hij heeft de aarde doorkruist en ook de rechtvaardige Job gezien. Hij klaagt Job aan bij God. De vroomheid en het geloof van Job zouden niet oprecht zijn. Als God positief over het geloof van Job spreekt gaat de satan in verweer.
Satan antwoordde de HEER: ‘Zou Job werkelijk zonder reden zoveel ontzag voor God hebben? U beschermt hem immers, evenals zijn gezin en alles wat hem toebehoort. U hebt het werk dat hij doet gezegend, zodat zijn bezit zich steeds meer uitbreidt. Maar als u uw hand naar hem uitstrekt en aantast wat hem toebehoort, zal hij u ongetwijfeld in uw gezicht vervloeken.’ (Job 1: 9-11)
Job wordt door de satan beproeft
De satan krijgt van God toestemming om het geloof van Job te beproeven. De macht van satan is beperkt: God is het die uiteindelijk bepaalt wat er met Job gebeurt. Eerst mag de satan alles van Job afnemen, maar van hemzelf moet hij afblijven. Als Job ondanks het verlies van zijn kinderen, zijn vee en zijn bezit trouw blijft aan God, vraagt de satan om Jobs gezondheid aan te tasten, dan zal Job God afwijzen, aldus de satan. Hierop krijgt de satan van God de ruimte om Job ziek te maken, maar God stelt een grens. De satan moet het leven van Job sparen. Maar ook nu blijft Job trouw aan God: 'Ondanks alles zondigde Job niet en sprak hij geen onvertogen woord' (Job 2. 10).
De satan als aanklager in Zacharia
In het Bijbelboek van de profeet Zacharia komt de satan weer op het toneel als een aanklager. Dit maal richt zijn pleidooi zich tegen de hogepriester Jozua (Zacharia 3:1). De hogepriester wordt hier wel gezien als een vertegenwoordiger van het volk Israël. Jozua blijkt schuldig te zijn, maar tot een veroordeling komt het niet. De Engel van Heer neemt het gelukkig voor Jozua op.
De satan als aanstoker tot zonde
In 1 Kronieken 21 staat dat satan David ertoe aanzette om in Israël een volkstelling te houden. In de ogen van God was het slecht, een zonde, dat deze volkstelling gehouden werd. Hier is het satan die de aanstoker is van zonden. De satan is hier de kwade macht die David en het volk Israël ten val wil brengen. In 2 Samuel 24 staat hetzelfde verhaal ook opgetekend en daar is het God zelf die aanzet tot de volkstelling. Het Bijbelboek Kronieken is een paar honderd jaar later geschreven dan het boek Samuël. Wellicht vonden de auteurs van Kronieken het niet mogelijk dat God zelf de aanzet zou geven tot een verkeerde daad en hebben ze daarom dus de satan geïntroduceerd die koning David ertoe aanzette om een volkstelling te houden.
De slang in het paradijs
In het begin van het Oude Testament staat het verhaal van Adam en Eva die door de slang verleid worden om van de boom van kennis van goed en kwaad te eten (Genesis 3). God had dit uitdrukkelijk verboden (Genesis 2:16). De schrijver van dit verhaal gebruikt het woord satan niet. Het verhaal op zichzelf geeft ook niet direct aanleiding om aan de satan te denken. De slang is in het verhaal meer een mythisch dier. In het Nieuwe Testament wordt wel expliciet de satan verbonden met de slang in het paradijs. In Openbaring 12:9 staat bijvoorbeeld: 'De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt'.
De satan in de Septuaginta
Tussen de jaren 250 en 50 voor onze jaartelling is de Hebreeuwse Bijbel, de Tenach, in het Grieks vertaald. Veel joden in die tijd konden geen Hebreeuws meer. Deze vertaling wordt de Septuagint of Septuaginta genoemd. De vertalers hebben het woord satan vertaald in het Griekse woord
'diabolos'. Van dit woord is ons woord duivel afgeleid. Het Griekse woord
'diabolos' betekent: uit elkaar gooien, haten, aanklagen uit vijandschap. Een
'diabolos' was in het oude Griekenland een lasteraar, iemand die moedwillig valse beschuldiging uitspreekt.
De duivel in de periode tussen het Oude en Nieuwe Testament
In de intertestamentaire periode, de periode tussen het Oude en Nieuwe Testament, krijgt de satan een meer prominente plaats in de Joodse geschriften. In slechts een paar gevallen wordt er in het Oude Testament over de satan als geestelijke kwade macht gesproken. In de intertestamentaire periode komt het idee op dat de satan een gevallen engel zou zijn. Door dit idee komt de zonde niet van God en is de satan ook geen gelijkwaardige tegenstander van God.
Belial in de geschriften van Qumran
Tussen de jaren 1947 en 1956 werden er in de buurt van het plaatsje Qumran oude geschriften gevonden. Dit worden de Dode Zee-rollen genoemd. Het gaat om een verzameling van meer dan 900 geschriften. De documenten zijn afkomstig van de periode van 250 vóór tot ongeveer 50 na Christus. In enkele passages van deze geschriften komt de figuur van Belial voor. Hij staat aan het hoofd van de verderfengelen. Hij probeert de gelovigen te verleiden tot het kwaad. Het is mogelijk dat deze Belial een naam voor de duivel is geweest. Belial is een Hebreeuws woord. Het betekent zoiets als wetteloos. De duivel als Belial zal dan de vorst van de wetteloosheid zijn. De apostel Paulus is met deze naam bekend. Hij noemt Belial in zijn tweede brief aan de Korintiërs: 'Waarin lijken Christus en Belial op elkaar? Wat hebben een gelovige en een ongelovige gemeen?' (2 Korintiërs 6: 15).
Azazel in het Eerste boek van Henoch
In het Bijbelboek Leviticus (16:10) wordt de naam Azazel genoemd. Om verzoening te doen moet een bokje naar deze Azazel gestuurd worden. Wie of wat hiermee bedoeld wordt is niet geheel duidelijk. Waarschijnlijk is Azazel een demon die in de woestijn ronddoolt. Het zou een kwade geest zijn. In het apocriefe Eerste boek van Henoch komt deze Azazel weer voor. Azazel is dan de leider van een groep engelen die tegen God opstonden. Met Azazel zou dan de duivel of satan bedoeld worden.
De duivel in 'Het leven van Adam en Eva'
In het oud-joodse geschrift 'Het leven van Adam en Eva', dat ook wel 'De openbaring van Mozes' genoemd wordt is de satan prominent aanwezig. Hij wordt omschreven als een kwade macht. De duivel zou jaloers zijn op de bijzonder positie die de mens van God heeft gekregen. In het geschrift wordt hij Lucifer genoemd. Dit thema wordt door de Nederlandse Vondel uitgewerkt in zijn toneelstuk met de titel Lucifer. Ook meldt het 'Het leven van Adam en Eva', dat de duivel van gedaante kan veranderen in bijvoorbeeld een mens om zo mensen tot het kwaad te verleiden. De duivel zou ook als inspireerde geest profeten kunnen verleiden om zijn boodschap door te geven in plaats die van God.
De evangelisten over de duivel
In het Nieuwe Testament vertellen
de vier evangelisten over het leven van Jezus. In die verhalen komt de duivel als tegenstander van de zoon van God naar voren. De duivel wordt met verschillende namen aangeduid door de evangelisten: de duivel (Matteüs 4, Lucas 4: 2-3), satan (Matteüs 12:26, Marcus 1:13), Beëlzebul (Matteüs 10:25; 12:24, Marcus 3:22), de vijand (Lucas 10:19), de beproever (Matteüs 4:3); het kwaad (Matteüs 5.37, 6:13) de heerser van deze wereld (Johannes 12:31).
Jezus door de duivel verzocht
Na zijn doop trekt Jezus de wildernis in. Hij verblijft
veertig dagen in de woestijn voor een directe confrontatie met de duivel. De duivel, de beproever, probeert Jezus te verzoeken. Heel slim maakt de satan gebruik van Bijbelteksten om zijn verleidingen te maskeren. Jezus is echter beter thuis in de schriften dan de boze. Jezus weerstaat de verleiding en de duivel laat hem een tijd met rust.
Jezus drijft demonen uit
De evangelist Marcus beschrijft hoe Jezus het nieuws in de synagogen bracht en daarbij demonen uitdreef (Marcus 1:39). Demonen zijn in het Nieuwe Testament de gevallen engelen. Zij staan onder heerschappij van de duivel. Bijzonder is het verhaal van Jezus die een legioen demonen uitdrijft. Jezus heeft meer macht dan hen. De demonen weten me wie ze te maken hebben: ‘Wat heb ik met jou te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik smeek je, doe me geen pijn!’ (Lucas 8 28). Als de demonen, de onreine geesten, Jezus zien, vallen ze voor hem neer en schreeuwen: ‘Jij bent de Zoon van God!’ (Marcus 3:15).
Jezus en Beëlzebul
Als de farizeeën en de schriftgeleerden merken dat Jezus macht heeft om demonen uit de drijven, dan weigeren zij te denken dat Jezus deze macht van God zelf gekregen heeft. Ze zeiden namelijk tegen elkaar: ‘Hij kan die demonen alleen maar uitdrijven dankzij Beëlzebul, de vorst der demonen' (Matteüs 12:24. Zie ook: Marcus 3: 22 en Lucas 11:15). Beëzebul was een soort duivel. De precieze betekenis van Beëlzebul is niet duidelijk. ‘Baäl de prins’ zou een mogelijke betekenis zijn. Daarmee wordt Beëzebul in verband gebracht met de Filistijnse god Baäl-Zebub (2 Koningen 1:2). De betekenis van de naam Baäl-Zebub is wel zeker. Het betekent namelijk ‘heer van de vliegen’. Jezus is niet van deze aantijging gediend en toont aan de farizeeën geen gelijk kunnen hebben.
Jezus wist wat ze dachten en zei tegen hen: ‘Elk koninkrijk dat innerlijk verdeeld is wordt verwoest, en geen enkele stad of gemeenschap die innerlijk verdeeld is zal standhouden. Als Satan Satan uitdrijft, keert hij zich tegen zichzelf. Hoe kan zijn koninkrijk dan standhouden? En als ik inderdaad door Beëlzebul demonen uitdrijf, door wie drijven uw eigen mensen ze dan uit?' (Matteüs 12: 25-27)
Bron: Guido Reni, Wikimedia Commons (Publiek domein) De duivel uit de hemel geworpen
Toen de leerlingen van Jezus merkten dat de demonen zich aan hen onderwerpen bij het horen van de naam van Jezus en zij dat vol vreugde aan Jezus meldden, zei Hij tegen hen: ‘Ik heb Satan als een lichtflits uit de hemel zien vallen!' (Lucas 10:18). In het laatste Bijbelboek Openbaring wordt ook beschreven dat de satan uit de hemel geworpen wordt.
Toen brak er oorlog uit in de hemel. Michaël en zijn engelen bonden de strijd aan met de draak. De draak en zijn engelen boden tegenstand maar werden verslagen; sindsdien is er voor hen in de hemel geen plaats meer. De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt. Samen met zijn engelen werd hij op de aarde gegooid. Toen hoorde ik een luide stem in de hemel zeggen: ‘Nu zijn de redding, de macht en het koningschap van onze God werkelijkheid geworden, en de heerschappij van zijn Messias. Want de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht bij onze God aanklaagde, is ten val gebracht. (Openbaring 12: 7-10)
De eindstrijd in Openbaring
In het boek Openbaring beschrijft de apostel Johannes de visioenen die hij heeft gezien toen hij op het eiland Patmos was. Hij was verbannen omdat hij van Jezus getuigde. Jezus komt in een visioen naar hem toe en toont hem de geestelijke eindstrijd. De duivel, in de gedaante van het beest, de antichrist, strijdt met
Jezus, het lam: 'Ze binden de strijd aan met het lam, maar het lam zal hen overwinnen' (Openbaring 17:14). Het beest, de draak, de oude slang, de duivel en de satan worden overwonnen en gebonden voor een periode van duizend jaar (Openbaring 20:2). Sommige christenen interpreteren deze duizend jaar letterlijk, maar in Openbaring hebben getallen meestal een
symbolische betekenis. Duizend is dan tien maal tien maal tien. Er wordt dan een volheid van tijd mee bedoeld. Daarna wordt de boze nog eenmaal voor een korte tijd vrijgelaten om daarna voorgoed in de eeuwige vuurpoel geworpen te worden. Dan zal er vrede heersen en komt er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde
Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Gods woonplaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn. Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij. (Openbaring 21: 3-4)
De geestelijke strijd
De gelovigen hebben voortdurend te strijden tegen de duivel en de boze geesten. Tot het eind van de tijden zal die strijd er zijn. De apostel Paulus spoort de christenen aan om zich te verweren tegen de verleidingen die van de duivel en de boze geesten afkomstig is. In zijn brief aan de gemeente te Efeze wijst hij op de geestelijke wapenrusting om de strijd aan te kunnen.
Trek de wapenrusting van God aan om stand te kunnen houden tegen de listen van de duivel. Onze strijd is niet gericht tegen mensen maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen. Neem daarom de wapens van God op om weerstand te kunnen bieden op de dag van het kwaad, om goed voorbereid stand te kunnen houden. (Efeze 6: 11-13)