De ontvangers van de brief van Judas
In zijn brief vertelt Judas dat hij schrijft aan een groep die hij de 'de geroepenen, die in God, de Vader, geliefd en voor Jezus Christus bewaard zijn'. Deze beschrijving roept echter meer vragen op dan dat het antwoorden oplevert. Wie waren deze mensen en waar bevonden zij zich? Op basis van de bekende feiten lijkt deze vraag niet te beantwoorden te zijn.
Over de beschrijving
In zijn beschrijving van de ontvangers van de brief lijkt Judas terug te grijpen naar de zogenaamde 'knechtsliederen' in het boek Jesaja (Jes. 42:1-13; 49:1-13; 50:4-11; 52:13-53:12) en teksten daar omheen. Daarin worden de Israëlieten beschreven als 'geroepen' (Jes. 41:9; 42:6; 48:12, 15; 49:1; 54:6), 'geliefd' (Jes. 42:1; 43:4) en 'bewaard' (Jes. 42:6; 49:8). Hij past de deze termen nu toe op zijn christelijke lezers, die net zoals de Israëlieten kinderen van God zijn door het offer dat Jezus bracht.
De termen doen denken aan de relatie tussen God en de mens. De mens heeft God verlaten, wat zichtbaar werd in de zondeval in Genesis 3. Hierop roept God de mens terug, uit liefde en om hem te bewaren.
De aanwijzingen die de brief bevat over de ontvangers
Er zijn een aantal aanwijzingen over de vraag wie de ontvangers van de brief waren. De eerste luidt dat er veel verwijzingen naar joodse geschriften in staan. De tweede luidt dat de brief waarschuwt voor antinomianisme. De derde luidt dat de ontvangers ongenoemd blijven. De vierde luidt dat de ontvangers 'de apostelen' kenden. De vijfde luidt dat de brief gelijkenissen vertoont met 2 Petrus. De zesde luidt dat de brief gelijkenissen vertoont met 1 Korintiërs 6:12-20.
De verwijzingen naar Joodse geschriften
De brief bevat relatief veel verwijzingen naar Joodse geschriften. In totaal wordt er negen keer verwezen naar een persoon, plaats, gebeurtenis of een combinatie hiervan in het Oude Testament, terwijl de brief maar uit vierentwintig verzen bestaat. Eén van die verwijzingen is een verwijzing naar
Henoch 1. Om deze reden neemt Kistemaker (bron 5) aan dat de ontvangers een joodse gemeente waren, zij konden de verwijzingen namelijk het best begrijpen. Hiermee is echter niet gezegd dat het ook joden waren, omdat een schrijver zich niet per definitie aanpast aan de voorkennis van zijn lezers. Ook was Judas zelf een jood, het spreekt daardoor voor zich dat hij verwees naar joodse geschriften waar hij bekend mee was.
De waarschuwing tegen antinomianisme
De binnengeslopen mensen waar Judas voor waarschuwde lijken extreem antinomianistisch (tegen de wet in het Oude Testament) te zijn geweest. Dat blijkt, volgens Bauckham (bron 1), uit Judas 1:4, waar staat dat zij Gods genade gebruikten als voorwendsel voor losbandigheid. Dit impliceert dat de ontvangers heidense christenen waren, omdat joden vanuit zichzelf geneigd waren om de wetten en regels van het Oude Testament te blijven volgen. Hiermee is echter niet gezegd dat de ontvangers heidense christenen waren, omdat niet volledig uit te sluiten is dat joden de ideeën van de binnengeslopen mensen volgden.
Het feit dat er geen naam of locatie genoemd wordt
Omdat Judas niet de namen van de ontvangers noemt en ook niet benoemt in welke plaats de ontvangers woonden of in welke gemeente ze zaten is het mogelijk dat de brief bedoeld was als een katholieke (algemene) brief. Het kan zijn dat de brief bedoeld was om rond te sturen zodat mensen van verschillende kerken de brief konden lezen. Holloway (bron 4) zegt hier echter over dat de warmte van het taalgebruik van Judas impliceert dat er sprake was van persoonlijke kennis van de situatie waarin de ontvangers zaten.
De mensen aan wie Judas de brief stuurden kenden 'de apostelen'
In vers 17-18 herinnert Judas zijn lezers eraan dat 'de apostelen' woorden hebben gesproken tegen de ontvangers van de brief. Het feit dat er apostelen bij de ontvangers van de brief zijn geweest houdt volgens Bigg (bron 2) in dat zij zich niet heel ver bij Jeruzalem vandaan konden bevinden. Het probleem met deze aanwijzing is echter dat alleen al de apostel Paulus in tientallen steden en plaatsen actief is geweest. Hiernaast heeft Paulus eigenlijk best wel ver gereisd. Hij heeft namelijk helemaal vanuit Jeruzalem, door het huidige westen van Turkije, Griekenland en Italië gereisd. De ontvangers van die brief zouden zich dus ergens tussen Rome en Jeruzalem moeten bevinden, als we aannemen dat er geen apostelen naar het oosten van Jeruzalem gereisd zijn. Het is hierbij dus ook nog eens de vraag welke apostelen bij de ontvangers van de brief langs zijn geweest.
Gelijkenissen tussen de brief van Judas en 2 Petrus
Het is vrijwel zeker dat één van de auteurs van de brief van Judas en 2 Petrus bij het schrijven van zijn brief gebruik heeft gemaakt van de brief van de ander. Beide brieven hebben namelijk veel met elkaar gemeen. Zo komen in beide brieven de gevallen engelen (2 Pet. 2:4 & Judas 1:6), Sodom en Gomorra (2 Pet 2:6 & Judas 1:7) en Bileam (2 Pet. 2:15 & Judas 1:11) aan bod. Het lijkt er daardoor op dat beide brieven vanuit één groep gestuurd zijn, waar Petrus en Judas bij hoorden.
Dit lijkt op het eerste gezicht irrelevant, omdat in 2 Petrus ook niet de ontvangers van de brief genoemd worden. Echter is de brief een tweede brief, volgend op 1 Petrus, welke was geschreven aan de christenen in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bitynië. Op basis van dit feit kan men aannemen dat 2 Petrus en de brief van Judas ook aan de christenen in deze plaatsen zijn geschreven. Echter is dit niet dwingend. Zowel 2 Petrus als de brief van Judas kunnen ook aan andere gelovigen geschreven zijn.
Gelijkenis met 1 Korintiërs 6:12-20
In de brief van Judas wordt geageerd tegen losbandigheid (Judas 1:4, 8, 10-12, 16, 19). Dit is volgens Bigg (bron 2) en de EO en het Nederlands Bijbelgenootschap (bron 3) vergelijkbaar met wat Paulus aan de gemeente in Korinthe (1 Kor. 6:12-20) schreef over prostitutie. Paulus herinnert in die tekst de mannen eraan dat hun lichaam een tempel van de Heilige Geest is en dat om die reden zij zich niet moeten inlaten met bezoeken aan prostituees.
Bigg stelt zelf echter dat de overeenkomsten tussen de brief van Judas en de passage erg klein zijn en daardoor nietszeggend zijn. Zo zegt Judas niet direct iets over seksualiteit, al wordt het wel geïmpliceerd, en gebruikt Paulus in de passage niet het woord 'losbandigheid'. In 2 Korintiërs 12:21 doet Paulus dat wel, daar stelt hij dat hij bang is dat hij verdriet zal hebben door, onder andere, de losbandigheid van de Korintiërs.
Als men het gebruik van het woord 'losbandigheid' (in het Grieks
aselgeia) zou zien als een teken dat de brieven vermoedelijk dezelfde ontvangers hebben, dan zou dat het probleem opleveren dat er dan alsnog veel ontvangers mogelijk zijn. Namelijk de christenen in Rome (Rom. 13:13), de gemeente in Galatië (Gal. 5:19), de gemeente in Efeze (Ef. 4:19), naast de al genoemde plaatsen.
Wat vertellen deze aanwijzingen over de ontvangers van de brief van Judas?
Helaas vertellen de aanwijzingen niets met zekerheid over de ontvangers van de brief van Judas. Zij kunnen joden en heidenen zijn geweest en zich overal tussen Rome en Jeruzalem, en vele plaatsen daarbuiten, bevonden hebben. Ook kan het zijn dat Judas zich baseerde op 2 Petrus, of juist op 1 Korintiërs, of op allebei. Waardoor het ook niet duidelijk is of Paulus of Petrus de inspiratie voor de brief vormde. De ontvangers blijven dus onbekend.