Achtergronden bij de brief van Judas
In de brief van Judas worden veel verwijzingen gemaakt naar personen en plaatsen die in het Oude Testament voorkomen. Zo worden, in volgorde, Egypte, Sodom en Gomorra, de aartsengel Michaël, Kaïn, Bileam, Korach en Henoch genoemd. Wie waren zij? En waarom komen zij in de brief van Judas terug? Wanneer men de verhalen over deze personen en plaatsen leest, wordt de brief van Judas veel begrijpelijker.
De verwijzingen in de brief van Judas
In de brief van Judas staan relatief gezien veel verwijzingen naar mensen en plaatsen uit het Oude Testament, namelijk zeven keer in de 24 verzen die de brief telt. Hierbij zijn nog niet andere vormen van verwijzingen naar het Oude Testament, zoals citaten daaruit, meegeteld. De zeven verwijzingen zijn naar:
- De bevrijding van de Israëlieten uit Egypte
- Sodom en Gomorra, en de engelen die aan hun oorsprong ontrouw werden
- De aartsengel Michaël in zijn twist om het lichaam van Mozes
- Kaïn
- Bileam
- Korach
- Henoch
Het is echter niet altijd meteen duidelijk waarom Judas verwijst naar deze personen en plaatsen. En soms lijkt het op het eerste gezicht duidelijk, maar zijn er meer redenen dan we denken.
De bevrijding van de Israëlieten uit Egypte
"
Maar ik wil u te binnen brengen [...]
dat de Here een volk uit het land Egypte verlost heeft, maar een andermaal hen, die niet tot geloof gekomen waren, verdelgt heeft" (Judas 1:5 - NBG 1951)
In zijn brief herinnert Judas de christenen aan twee dingen die de Israëlieten meemaakten met het land Egypte, het eerste is de verlossing uit Egypte, het tweede is de verdelging van hen die na die verlossing nog steeds niet geloofden in God.
Verlossing
Waar Egypte voor veel Nederlanders vandaag de dag een vakantieland is, een plaats om de vrije tijd door te brengen, stond Egypte onder de Israëlieten, en Judas zelf, vooral bekend als het land waar de Israëlieten vierhonderd jaar lang in slavernij geleefd hadden.
Deze geschiedenis begint tegen het einde van het boek Genesis, wanneer Jakob (die de naam 'Israël' heeft gekregen) met zijn zonen naar Egypte verhuist om de hongersnood in zijn eigen land te ontvluchten, en om bij Jozef te wonen. Jozef had namelijk een hoge functie van de farao gekregen omdat hij ongeveer veertien jaar eerder, op basis van een droom van de farao en met Gods hulp, had voorzien dat er zeven jaren van voorspoed, met goede oogsten, zouden komen en zeven jaren van schaarste, met slechte oogsten, zouden komen. De ramp die de laatste zeven jaren hadden kunnen veroorzaken werden dankzij ideeën van Jozef voor de opslag van voedsel voorkomen.
Vanzelfsprekend was de farao Jozef erg dankbaar voor zijn werk en was zijn familie meer dan welkom. Na Jozefs dood en met de komst van een nieuwe farao verandert de stemming echter. De nieuwe farao kende de geschiedenis van Jozef en zijn familie niet en zag in de succesvolle nakomelingen van Jakob een militaire dreiging, hij was namelijk bang dat zij zich bij Egyptes vijanden zouden aansluiten en oorlog tegen Egypte zouden voeren (Ex. 1:8-9). Om die reden liet hij de Israëlieten onderwerpen aan dwangarbeid, toen dit echter averechts werkte (de Israëlische bevolking groeide), liet hij ook de pasgeboren Israëlische jongens in de Nijl gooien (Ex. 1:10-22).
Ongeveer 350 jaar na deze beslissingen wordt Mozes geboren. Hij zou op tachtigjarige leeftijd, toen de Israëlieten al 430 jaar in slavernij leefden, de uittocht uit Egypte, en naar het beloofde land, leiden (Ex. 12:40-41). Dit ging echter niet zonder slag of stoot. Hoewel Mozes Gods eis aan de farao om de Israëlieten te laten gaan ondersteunde met wonderen en tekenen, liet de farao de Israëlieten aanvankelijk niet gaan (Ex. 4-11). Pas na de tiende plaag, toen alle eerstgeboren kinderen (van mensen en vee) in Egypte dood waren, liet hij hen gaan, om daarna te besluiten om te proberen hen tegen te houden, wat eindigde met de verdrinking van de farao en zijn leger in de Schelfzee, die God voor de Israëlieten had opgesplitst zodat zij konden doorlopen (Ex. 12:29-14:31).
Deze verlossing was om verschillende redenen een grootse gebeurtenis. Ten eerste omdat het volk na 430 jaar ineens weer vrij was. Om te beseffen hoe lang dat is kan men het vergelijken met de duur van de slavenhandel door Nederland in het verleden, dat was
262 jaar, wat al dusdanig lang is dat mensen hier in de 21e eeuw nog steeds problemen van ondervinden, terwijl de slavernij door Nederland in 1863 werd afgeschaft. Na 430 jaar had niemand verwacht dat de Israëlieten vrij zouden worden, sterker nog, de Israëlische voormannen wensten zelfs dat God Mozes zou veroordelen voor zijn poging om hen te bevrijden (Ex. 5:20-21).
Ten tweede liet de verlossing de kracht van God zien, voornamelijk gedemonstreerd in de tien plagen. Hoewel de Israëlieten God al kenden (zij schreeuwden om hulp - Ex. 3:7) zagen zij hier een kant van God die zij nog nooit eerder hadden gezien.
De verdelging
In groot contrast met deze verlossing staat de verdelging van de ongelovigen onder de Israëlieten als zij bij het beloofde land aankomen. Opnieuw staan de Israëlieten tegenover een grote dreiging. Dit keer zijn het niet de Egyptenaren, maar de reuzen die in het beloofde land wonen. Mozes had namelijk twaalf spionnen erop uit gestuurd om het beloofde land te verkennen en die hadden gezien dat het land enerzijds veel goeds te bieden had, maar anderzijds grote versterkte steden had waar veel reuzen in woonden. Op basis hiervan stelden tien van de spionnen dat de Israëlieten niet verder moesten optrekken. Kaleb en Jozua, de elfde en twaalfde spionnen, probeerden het volk (bij monde van Kaleb) er nog van de overtuigen dat het moest optrekken, maar faalden (Num. 13).
Het Israëlische volk jammerde en klaagde tegen Mozes, hem vragende waarom hij hen in de woestijn had gebracht om te sterven. Mozes speelde deze vraag door naar God, en Hij besloot om, omdat dit alweer de tiende keer was dat de Israëlieten Hem op de proef stelden, hen veertig jaar in de woestijn te laten ronddolen. Zij zouden zodoende in de woestijn zijn totdat iedereen die op dat moment leefde zou zijn gestorven. Ook stuurde God een plaag, die de tien spionnen, die het volk hadden ontmoedigd om op te trekken, doodde (Num. 14).
Judas' doel met het noemen van Egypte
De verlossing uit Egypte en de verdelging van de ongelovigen bieden goede voorbeelden van Gods oordeel over gelovigen en ongelovigen. Voor gelovigen is er leven, voor ongelovigen dood. De mensen die
in de gemeenten zijn binnengeslopen vallen onder de laatste categorie en lijken vergelijkbaar te zijn met de tien spionnen die terugkwamen van hun reis en de Israëlieten wijsmaakten dat het beloofde land niet voor hen was. Hiermee beroofden zij de Israëlieten van het aan hen beloofde land, nadat zij bevrijd waren, net zoals de binnengeslopen mensen gelovigen van hun plaats in de hemel kunnen beroven, nadat zij van hun zonde bevrijd zijn.
Sodom en Gomorra en de engelen die aan hun oorsprong ontrouw werden
"
engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid heeft bewaard gehouden; zoals Sodom en Gomorra en de steden in hun nabijheid, die op gelijke wijze als genen haar hoererij hebben botgevierd en ander vlees achternagelopen zijn, daar liggen als voorbeeld, onder een straf van eeuwig vuur" (Judas 1:6-7 - NBG 1951)
Sodom en Gomorra staan bekend als de twee steden die verwoest werden door God omwille van hoe zondig hun inwoners waren. Hiernaast was Sodom de woonplaats van Lot, die hij verkoos toen hij en Abram (later door God Abraham genoemd) uit elkaar gingen omdat hun families en bezittingen te groot werden (Gen: 13:10-12).
De woonplaats van Lot
We weten eigenlijk maar weinig over Sodom in de periode dat Lot er woonde, wel vertelt de Bijbel het verhaal over een oorlog, of eigenlijk een opstand. Vijf koninkrijken, namelijk Sodom, Gomorra, Adma, Seboïm en Bela (later Soar genoemd)
1 hebben hebben twaalf jaar lang koning Kedorlaomer, de koning van Elam, gediend. Zij zijn dit zat en beginnen een opstand, die door de koninkrijken Elam, Tydal en Ellasar en koning Tydal, die koning der volkeren genoemd werd, neergeslagen werd. Na de opstand plunderen de overwinnende koningen Sodom, waarbij zij Lot gevangen nemen (Gen. 14).
Abram kreeg dit echter te horen en hij trok met een leger van 318 man op tegen de vier koninkrijken. Hij versloeg hen en bevrijdde Lot en de andere gevangenen. Ook bracht hij de bezittingen van Sodom terug naar die stad.
De door God verwoeste steden en hun relatie met de engelen
Het is opmerkelijk dat op dit punt in het verhaal Sodom en Gomorra bondgenoten zijn van de man Gods Abram. Toch gaan hun inwoners zo ver met zondigen dat God besluit de steden te vernietigen, ondanks Abrams voorbede, die ertoe leidde dat God de belofte deed dat de steden gespaard zouden worden als er tien of meer rechtvaardige mensen zouden zijn. Lots gezin bestond namelijk maar uit vier mensen, wat niet genoeg was.
De vraag die dit oproept is wat voor zonden de mensen in deze steden dan begingen. Het antwoord op deze vraag begint in Genesis 6:1-4, waarin staat dat engelen seksuele gemeenschap hadden met de vrouwen onder de mensen, hiermee werden zij, in Judas' woorden, ontrouw aan hun oorsprong. Het lijkt erop dat deze engelen in ieder geval ook in Sodom zijn geweest, want de mannen daar probeerden Lot ertoe te dwingen de engelen die bij hem waren uit te leveren zodat zij gemeenschap met hen konden hebben (Gen. 19:1-11).
Judas' doel met het noemen van Sodom en Gomorra
De steden hebben iets gemeen met de bevrijdde Israëlieten uit Egypte, en de christenen. Ook zij waren verlost, door Abram van Kedorlaomer, maar vervielen uiteindelijk in zonde die tot hun ondergang leidde. De mensen die de gemeenten zijn binnenslopen worden met hen vergeleken, ook zij waren verlost, maar riepen hun ondergang over zich af door hun zondige gedrag. In beide gevallen was dit zondige gedrag van seksuele aard, want "
desgelijks [net als de mensen in Sodom en Gomorra]
bezoedelen ook deze dromenzieners [de binnengeslopen mensen]
hun vlees" (Jud. 1:8).
De aartsengel Michaël in zijn twist over het lichaam van Mozes
"
Maar Michaël, de aartsengel, durfde, toen hij met de duivel in twist gewikkeld was over het lichaam van Mozes, geen smadelijk oordeel uitbrengen, doch hij zeide: De Here straffe u! Zij echter lasteren al wat zij niet kennen en in hetgeen zij, gelijk de redeloze wezens, van nature weten, ligt hun verderf." (Judas 1:9-10 - NBG 1951)
In het Oude Testament komen we de aartsengel Michaël maar in één boek tegen, namelijk het boek Daniël (Dan. 10:13,21; 12:1). Hij wordt beschreven als de 'vorst der vorsten' en de 'grootste vorst'. Zijn functie was het terzijde staan van het Israëlische volk. Iets dat hij zal doen in de 'tijd van grote benauwdheid'. In die tijd zullen volgens het boek alle volken in benauwdheid leven, behalve het volk Israël.
De aartsengel Michaël is dus niet de minste. Hij is de hoogste onder de engelen en heeft blijkbaar de macht om de hele wereld in benauwdheid te brengen. Desondanks vertelt Judas dat de aartsengel geen smadelijk oordeel over de duivel over zijn lippen kreeg, omdat hij dit niet durfde. Deze machtige vorst lijkt zichzelf niet gezien te hebben als iemand die oordelen kan en mag uitspreken.
Judas' doel met het noemen van de aartsengel Michaël
Het niet durven uitspreken van een oordeel door de aartsengel contrasteert ontzettend sterk met de binnengeslopen mensen die alles en iedereen, zelfs mensen en wezens die zij niet kennen, lasteren. Waar de goede, sterke, aartsengel geen oordeel durfde uit te spreken over degene die het kwaad de wereld inbracht, lasteren de slechte mensen iedereen, inclusief de onschuldigen.
De weg van Kaïn
"
Wee hun, want zij zijn de weg van Kaïn opgegaan" (Judas 1:11a - NBG 1951)
Kaïn was de eerste zoon van Adam en Eva, maar staat vooral bekend als degene die zijn jongere broer Abel doodde. Hij was namelijk jaloers omdat God wel Abels offers aanvaardde, maar niet die van hemzelf. Wanneer God hem hiermee confronteert verdrijft Hij Kaïn uit Zijn aangezicht door te zeggen dat hij een zwerver en een vluchteling zal zijn. Omdat dit oordeel ondraaglijk is door de risico's die bij een zwervend leven horen stelde God een teken aan Kaïn, zodat hij niet gedood zal worden. Uiteindelijk blijft Kaïn echter niet een zwerver, hij sticht namelijk een stad die hij naar zijn zoon Henoch vernoemt (Gen. 4:1-17).
Kaïn was niet alleen de moordenaar van Abel, maar werd in post-Bijbelse tradities ook symbool voor zaken als gierigheid, haat, jaloezie en egoïsme. Ook wordt hij gezien als het archetype van de zondaar en als degene die de wereld corrumpeerde. Hij werd hierbij gezien als iemand die niet alleen zelf slecht leefde, maar ook anderen zover kreeg om slecht te leven.
Judas' doel met het noemen van 'de weg van Kaïn'
Het lijkt erop dat Judas met het benoemen van 'de weg van Kaïn' niet alleen wilde laten zien dat de binnengeslopen mensen gezondigd hadden, maar ook dat zij het extreem bont hadden gemaakt. Het is mogelijk dat, als de binnengeslopen mensen rondreizende leraars waren, dat Judas refereerde naar het feit dat ook Kaïn een tijdje een zwerver was geweest, die onderweg zonde verspreidde. Ook is het mogelijk dat Judas ervan uitging dat de binnengeslopen mensen hetzelfde lot wachtte als Kaïn, namelijk een ondraaglijk oordeel.
Een Bileamsloon
"
zij zijn voor de verleiding van een Bileamsloon bezweken" (Judas 1:11b - NBG 1951)
Bileam was in het verhaal over de uittocht uit het land Egypte degene die werd ingeschakeld door Balak, de koning van Moab, om het volk Israël te vervloeken. De koning biedt hem hiervoor het waarzeggersloon. Aanvankelijk weigert Bileam dit te doen, omdat het niet mocht van God, maar uiteindelijk stemt hij, met Gods toestemming, in om mee te gaan. Hij waarschuwde Balaks vertegenwoordigers echter dat hij alleen het woord zou spreken dat God hem zou bevelen. Al zou Balak hem een huis vol zilver en goud geven, dan nog zou hij niet Gods bevel overtreden. Uiteindelijk zegent Bileam het volk Israël vier keer in plaats van het te vervloeken (Num. 22-24).
Hiernaast was Bileam echter ook degene die de aanleiding gaf voor de plaag die 24.000 Israëlieten het leven kostte (Num. 25:1-15). Hij adviseerde namelijk de Midjanieten om de Israëlische mannen te verleiden met mooie vrouwen zodat zij zouden zondigen en Gods toorn over zich zouden afroepen (Num. 31:16). Bileam werd uiteindelijk gedood door de Israëlieten, toen zij Midjan veroverden (Num. 31:7-8).
Het Bileamsloon kan betrekking hebben op een drietal zaken. Het eerste is het waarzeggersloon, dat hij aanvankelijk aangeboden kreeg. Het tweede is het hypothetische huis vol met zilver en goud waarvoor hij niet van Gods woorden zou afwijken. Het derde is een beloning voor het advies van Bileam, dat leidde tot de plaag.
Judas' doel met het noemen van het Bileamsloon
Gezien het feit dat Judas de binnengeslopen mensen de genade veranderden in losbandigheid (Jud. 1:4) is het het meest waarschijnlijk dat Judas hun handelen heeft willen vergelijken met het advies van Bileam om de Israëlische mannen te verleiden met mooie vrouwen, wat ook tot losbandige praktijken leidde. Het 'Bileamsloon' zou dan kunnen hebben bestaan uit de financiële ondersteuning die rondreizende predikers van lokale gemeenten kregen.
Het verzet van een Korach
"
en door het verzet van een Korach ten onder gegaan" (Judas 1:11c - NBG 1951)
In Numeri 16 wordt het verhaal over het verzet van Korach verteld. Hij, samen met Datan, Abiram, On en 250 andere mannen, was het niet eens met het feit dat Mozes in zijn eentje de leiding had over de Israëlieten. Zij beschuldigden hem ervan dat hij zich boven het volk verhief, terwijl allen heiligen zijn. Mozes' antwoord hierop luidde dat God de volgende dag zou kiezen wie daadwerkelijk bij Hem horen en wie niet. Deze keuze wordt duidelijk gemaakt wanneer God Korach, Datan en Abiram met hun hele families en al hun bezittingen door de aarde laat opslokken, waardoor zij levend in het dodenrijk kwamen. De 250 mannen werden door een vuur dat van God uitging verteerd.
De volgende dag liep het hele volk te loop tegen Mozes an Aäron, omdat zij boos waren vanwege de dood van Korach, Datan, Abiram, hun gezinnen en de 250 mannen. Hierop liet God een plaag door het volk heen waren die 14.000 levens eiste.
Judas' doel met het noemen van het verzet van een Korach
Het is mogelijk dat Judas 'het verzet van een Korach' erop wilde duiden dat de binnengeslopen mensen zich verzetten tegen de door God geplaatste leiders in de gemeenten waar zij kwamen. Ook is het mogelijk dat hij wilde aanduiden dat zij zich actief tegen God verzetten. Wat Judas zeker weten wilde doen is de mensen waarschuwen voor het lot dat de binnengeslopen mensen wachtte. Op basis van het feit dat hij het ten onder gaan van de binnengeslopen mensen koppelt aan het verzet van een Korach kan men namelijk stellen dat hun lot vergelijkbaar zou zijn met dat van Korach, die door de aarde werd opgeslokt en levend in het dodenrijk terechtkwam. Een lot dat vaker gebruikt werd als waarschuwing voor Gods oordeel (vgl. Ps. 106:13-23).
Henoch
"
Ook over hen heeft Henoch, de zevende van Adam af, geprofeteerd, zeggende: Zie, de Here is gekomen met zijn heilige tienduizenden, om over allen de vierschaar te spannen en alle goddelozen te straffen voor al hun goddeloze werken, die zij goddeloos bedreven hebben, en voor al de harde taal, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben" (Judas 1:14-15 - NBG 1951)
Over Henoch staat in de Bijbel vrijwel geen informatie. De Bijbel vertelt alleen dat hij een profeet was, tot de zevende generatie na Adam hoorde, dat hij de zoon van Jered was, dat hij broers en zussen had, dat hij met God wandelde en om die reden in plaats van normaal te sterven opgenomen werd, dat hij 365 jaar oud werd, dat hij een zoon met de naam Metuselach had en dat hij naast hem andere zonen en dochters had (Gen. 5:18-24; Heb. 11:7).
Henoch heeft echter, volgens de joodse traditie, een boek geschreven dat nooit deel is geworden van de Bijbelse Canon en bekend staat als het
eerste boek van Henoch (de tweede en derde boeken van Henoch zijn volgens de traditie pseudepigrafen). Het is uit dit boek (1 Henoch 1:9) dat Judas citeert.
Judas' doel met het noemen van Henoch
Voor het zoeken naar een profetie over het lot van de goddelozen hoeft men in principe niet buiten het Oude Testament te zoeken (vgl. Ps. 68:18-22). Om die reden kan men aannemen dat Judas verwees naar Henoch vanwege de autoriteit die de profeet had. Hij had immers zo een innige relatie met God, dat hij niet op een normale manier gestorven was. Deze speciale status gaf de woorden van Henoch meer autoriteit dan de woorden van anderen.
1 De drie andere steden (Adma, Seboïm en Bela) zouden de "
steden in hun nabijheid" kunnen zijn waar Judas het over heeft.