Angststoornissen: Enkelvoudige fobie
Een angststoornis is een psychische stoornis waarbij een hevig angst wordt ervaren. Deze angsten zijn vaak niet rationeel en hebben geen reële grond, waardoor iemand dus gestoord is. Er is hier sprake van een fobie. Hierbij bestaan verschillende soorten: stressstoornis en PTSS, enkelvoudige fobie, paniekstoornis, obsessieve-compulsieve stoornis, sociale fobie en gegeneraliseerde angststoornis.
Kenmerken
- Men heeft een aanhoudende en irrationele angst voor een bepaald object of situatie, zoals voor slangen, spinnen, hoogtes, onweer;
- Angstreactie ontstaat bij blootstelling aan het voorwerp of de situatie, waarbij iemand typische angstreacties vertoond als zweten en hartkloppingen (eventueel kan er sprake zijn van een situatie gebonden paniekaanval);
- Het object of de situatie wordt door de patiënt vermeden. Bij confrontatie met het object of de situatie is er sprake van een intense angst;
- De patiënt is wel in staat te erkennen dat de angst feitelijk ongegrond is. Het lukt echter niet om de angst te onderdrukken. Bij kinderen zie je wel soms dat zij nog niet door hebben dat hun angst irrationeel is;
- De duur is minimaal zes maanden (voor personen jonger dan 18 jaar);
- De angst en het vermijdingsgedrag interfereert met dagelijkse bezigheden en sociale relaties. Iemand met een angst voor hoogtes vermijdt bijvoorbeeld het beklimmen van hoge gebouwen en dit kan een probleem worden wanneer hij een les moet volgen op de tiende verdieping, of een vergadering moet bijwonen op de derde. Zeker wanneer er uitzicht op het raam is;
- Deze angst is niet verklaarbaar door andere angststoornis. Een angst om vuil te worden valt niet onder een enkelvoudige fobie, maar is een vorm van de obsessief-compulsieve stoornis, namelijk smetvrees. De angst naar school te gaan bij kinderen en daarbij de ouders achter te laten heeft te maken met verlatingsangst. Wanneer er sprake is van een angst voor sociale situaties, spreek je niet van een enkelvoudige fobie, maar van een sociale fobie.
M.n. voor dieren, afgesloten ruimten (claustrofobie), hoogten (acrofobie), vliegangst, voor onweer, voor bloed en/of medische handelingen. Blootstelling leidt tot arousal, behalve bij de bloedfobie (hierbij is juist sprake van een verlaging van hartslag en bloeddruk, eventueel kan dit leiden tot flauwvallen).
Prevalentie
10%. Angsten komen redelijk veel voor in de populatie, ook bij kinderen.
Wetenschappelijk gevonden oorzaken
Klassieke conditionering is verantwoordelijk voor aanleren van vrees (bijv.
little Albert), en operante voor aanleren van vermijding. Dit houdt in dat we de angst leren doordat iets angstopwekkends wordt gekoppeld aan een neutrale situatie of een neutraal voorwerp (bijv. een konijn in het geval van little Albert), en doordat we worden "beloond" met operante conditionering op het moment dat we het enge voorwerp uit de weg gaan (omdat er op dat moment niets gebeurd), we nooit leren dat het ook NIET kan gebeuren. Om die laatste reden blijven we uit voorwerp of de situatie uit de weg gaan.
Modeling zou ook een rol spelen (aanleren door een ander in angst te zien).
Behandeling
Gedragstherapie volgens het angstreductie model: Vermijdingsgedrag moet worden doorbroken en langdurige/frequente blootstelling leidt ook tot therapeutische effecten. De gebruikelijke therapie is exposure (blootstelling) door middel van verbeelding, of in vivo (werkelijke blootstelling). Iemand met een spinnenfobie zal bijvoorbeeld stapje voor stapje worden geconfronteerd met een spin, waarbij hij steeds dichterbij moet komen. Belangrijk is wel dat de patiënt zelf gewillig is hieraan mee te werken.
Een angsthiërarchie wordt opgesteld waarbij wordt begonnen met de makkelijkste stap en wordt gewerkt naar een steeds moeilijkere stap. Het hoeft niet per se zo te zijn dat iemand met een spinnenangst uiteindelijk een vogelspin kan vasthouden en aaien, zoals vaak wordt gebruikt als voorbeeld. Het gaat erom dat de patiënt niet langer gehinderd wordt in het dagelijkse leven, dus in de buurt kunnen zijn van een spin zonder in paniek te raken, kan al voldoende zijn. Men wordt immers (in Westerse landen) niet snel geconfronteerd met een vogelspin.
In veel gevallen kan een enkelvoudige fobie in een of enkele sessies worden behandeld. In een
BBC documentaire wordt getoond hoe een vrouw met een fobie voor vogels wordt behandeld. In de eerste instantie vertoond zij al een extreme angst bij de aanwezigheid van een veertje. Tegen het eind is zij in staat het veertje simpelweg vast te houden.
Soms wordt medicatie gegeven, zoals SSRI's (veelal gebruikt bij depressies).
Prognose
Bij een adequate behandeling is de prognose gunstig.