Paniekstoornis en agorafobie
Een angststoornis is een psychische stoornis waarbij een hevig angst wordt ervaren. Deze angsten zijn vaak niet rationeel en hebben geen reële grond, waardoor iemand dus gestoord is. Er is hier sprake van een fobie. Hierbij bestaan verschillende soorten: stressstoornis en PTSS, enkelvoudige fobie, paniekstoornis, obsessieve-compulsieve stoornis, sociale fobie en gegeneraliseerde angststoornis.
Kenmerken
- Herhaalde onverwachte paniekaanvallen;
- Aanvallen gevolgd door minimaal één maand met voortdurende zorgen over nieuwe aanvallen, piekeren over gevolgen van nieuw aanval, of gedragsverandering door aanval;
Paniekaanval:
Discrete periode met intense angst met minstens vier symptomen van de volgende (en binnen tien minuten de piek bereikt):
- Kloppend of bonzend hart, een versnelde hartslag;
- Zweten;
- Trillen en beven;
- Gevoel te stikken;
- Gevoelens van ademnood;
- Pijn en onaangenaam gevoel op borst;
- Misselijkheid en maagklachten;
- Duizeligheid, onvastheid, lichthoofdigheid en zwakte;
- Derealisatie en depersonalisatie (gevoel niet meer zichzelf te zijn);
- Angst voor controleverlies en krankzinnigheid;
- Angst om te sterven;
- Tintelingen en een verdoofd gevoel;
- Koude rilling of juist warmtevlagen.
Deze aanvallen moeten onvoorspelbaar zijn en niet gebonden aan een situatie. Bij agorafobie (ook wel pleinvrees genoemd in de volksmond) is men bovendien bang zich in situaties te begeven waar vluchten moeilijk of vernederend zou zijn. Er is een angst voor open ruimten. Patiënten hebben dan moeite met het zich begeven in elke andere situatie dan die buiten de vertrouwde omgeving. Vaak zie je dat deze mensen bijna niet van huis komen en zich erg terugtrekken uit de (sociale) omgeving. Wanneer er bij agorafobie ook sprake is van paniekaanvallen gaat het vooral om een angst voor de angst: de verwachting een paniekaanval te krijgen. Hierdoor gaat men dan situaties vermijden waarin hij denkt in paniek te raken.
Prevalentie
Afhankelijk van de groep waarnaar je kijkt. In de eerstelijns zorg is de prevalentie het hoogst: 7-13%. Er is een kans van 4.7% dat men eens in zijn leven een paniekstoornis krijgt.
Wetenschappelijk gevonden oorzaken
Biologisch: Een inconsistent beeld wordt gevonden met verschillende systemen en organen die niet goed zouden worden. In de ene studie wordt gevonden dat er sprake is van een overgevoelig ademhalingscentrum, bij de ander een overgevoeligheid van hypothalamus-hypofyse-bienier-as, of juist een geringe hartslagvariabiliteit. Aanwijzingen voor hyperactief noradrenerg systeem en afwijkend functioneren van serotonine-, cholecystokinine, en benzodiazepinesystemen (GABA) zijn ook gevonden.
Cognitieve model: Volgens dit model zijn biologische afwijkingen niet voldoende bij het verklaren van de stoornis, maar gaat het om de catastrofale interpretatie. De manier van interpretatie kan de angst aansterken.
Leertheoretisch: Volgens deze theorie is het sympathisch zenuwstelsel een alarmsysteem, waarbij een paniekstoornis ontstaat door een aangeleerd alarm (alarmtheorie). Er is een angstsensitiviteit (FOF; fear of fear). Mensen zijn bang voor de angst en paniek.
Genetica: De stoornis komt meer voor bij eeneiige dan twee-eiige tweelingen (maar het kan ook gaan om enkel een predispositie, en nog steeds kan het gaan om de gedeelde omgeving, omdat ze samen zijn opgegroeid).
Epidemiologisch: Grotere kans door vroege traumatische ervaringen (in interactie met genetische predispositie) wat leidt tot hypervigilantie en selectie aandacht voor angstige situaties.
Behandeling
Vooral wordt cognitieve gedragstherapie voorgeschreven. Bij agorafobie gebruikt men veelal graduele exposure in vivo (met behulp van een angsthiërarchie waarbij in stappen van de minst angstige situatie naar de meest angstige situatie wordt toegewerkt) van 1-2 uur (70-80% toont verbetering).
Ademhalingsoefeningen blijken het effect van cognitieve gedragstherapie niet te vergroten. Dit hoeft er dus niet per se aan toegevoegd te worden.
Psychofarmaca/medicatie (met name high-potency-benziazepinen en antidepressiva) kan worden gebruikt, maar een terugval is te zien na het staken van medicatie;
Cognitieve gedragstherapie plus antidepressiva is nog effectiever, maar leidde ook tot veel drop-outs door bijwerkingen van de medicatie. Op lange termijn voegt medicatie niets toe aan cognitieve gedragstherapie.
Prognose
Gunstig bij adequate behandeling, maar niet (juist) behandeld heeft een chronisch verloop.