Ontstaan en ontwikkeling van het kiesrecht in Nederland
Elke vier jaar zijn er in Nederland verkiezingen voor de Tweede Kamer. Mensen die naar de stembus gaan, zijn zich er niet altijd van bewust dat het recht om te stemmen niet altijd heeft bestaan, en dat het in andere landen ook nog lang niet altijd bestaat. Het recht om te stemmen is in Nederland vastgelegd in artikel 4 van de Grondwet en daarmee is het één van de grondrechten. Ook is vastgelegd wie er in Nederland mag stemmen en wie zich verkiesbaar mag stellen. Deze rechten zijn in de Nederlandse geschiedenis langzaamaan tot stand gekomen.
Ontstaan van de democratische rechtsstaat
Republiek en Staatsregeling
In 1795 werd Nederland een republiek. In de tijd van die zogenaamde Bataafse Republiek ontstond in Nederland de eerste Grondwet: de Staatsregeling. Hierin werden voor het eerst de vrijheden vastgelegd. Ook werd hierin deels de machtenscheidingsleer van Montesqieu overgenomen. In 1801 en 1805 volgden nog nieuwe, herziene staatsregelingen. In 1806 werd het Koninkrijk Holland gesticht, dit werd echter gevolgd door de inlijving bij Frankrijk in 1810.
Verenigde Nederlanden
Na de nieuw verwonnen onafhankelijkheid in 1813 werd direct een commissie in het leven geroepen die een nieuwe Grondwet moest ontwerpen. Deze kwam in 1814 tot stand. Hierbij werd de Verenigde Nederlanden officieel een monarchie. De Staten-Generaal, bestaande uit één kamer, ontstond. De leden van de Staten-Generaal werden per provincie door de Provinciale Staten gekozen.
Koninkrijk der Verenigde Nederlanden
In 1815 werd Nederland met België herenigd en ontstond het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden. Daarbij ontstond ook een nieuwe Grondwet. Hierin werd onder andere de Staten-Generaal gesplitst in twee Kamers. Ook werden meer grondrechten in de Grondwet verankerd.
Het ontstaan van het kiesrecht
Grondwetswijziging
Na de afscheiding van België in 1939 kwam er in 1940 een nieuwe Grondwet, waarbij het actief en het passief kiesrecht in de wet geregeld werd. Deze Grondwet werd opnieuw gewijzigd in 1948. Er werden rechtstreekse verkiezingen ingevoerd voor, onder andere, de Tweede Kamer.
Censuskiesrecht
Sinds de Grondwet van 1940 was het kiesrecht in de wet opgenomen. Sinds 1848 kozen de kiezers de Tweede Kamer rechtstreeks. Dit gebeurde echter nog wel op basis van het censuskiesrecht. Dat hield in dat alleen de mensen die vermogend genoeg waren om een bepaald bedrag aan belasting te betalen, mochten stemmen. Dat was dus maar een select gezelschap.
Caoutchouc-artikel
Dit censuskiesrecht gold tot 1887, toen een nieuwe Grondwet werd opgesteld. Er werd een artikel toegevoegd die het kiesrecht uitbreidde naar alle mannen ‘met zekere kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand’. Dat was een vaag criterium en het artikel werd bekend als het zogenaamde caoutchouc-artikel (rubberen artikel).
Doordat zo’n vaag criterium werd gehanteerd, was uitbreiding van het kiesrecht, dat opgenomen was in de Kieswet, snel mogelijk. Vanaf 1896 konden Nederlandse mannen ook kiesrecht krijgen op grond van bijvoorbeeld het hebben van een eigen woning, het betalen van huur, het hebben van een bepaald bedrag aan spaargeld, het behalen van bepaalde examens of het ontvangen van een bepaald loon.
Invoering algemeen kiesrecht
Mannenkiesrecht
In 1894 werd al een felle strijd gevoerd over het algemeen mannenkiesrecht door de Takkianen (aanhangers van Tak van Poortvliet) en de anti-Takkianen. In de jaren die volgden was er nog steeds veel strijd en waren er vaak demonstraties (met name door de sociaaldemocraten) voor de invoering van het algemeen kiesrecht. In 1917 was het dan zover: het algemeen kiesrecht voor mannen werd ingevoerd. Alle mannen van 23 jaar en ouder mochten stemmen. Er gold vanaf dat moment zelfs een stemplicht. Vrouwen kregen nog geen actief kiesrecht, maar ze konden al wel gekozen worden (passief kiesrecht). Eveneens werd het stelsel van evenredige vertegenwoordiging ingevoerd.
Vrouwenkiesrecht
In 1919 kregen ook vrouwen het actief kiesrecht. Dit werd neergelegd in de Kieswet. Zij konden vanaf dat moment dus ook kiezen en gekozen worden. In 1922 werd dit vrouwenkiesrecht ook vastgelegd in de Grondwet.
Verdere wijzigingen
In 1922 verviel tevens de stemplicht. Er gold nog wel een opkomstplicht tot 1970. In 1963 werd de stemgerechtigde leeftijd verlaagd naar 21 jaar. In 1972 werd dit weer verlaagd naar 18 jaar. In 1983 werd ook het passief kiesrecht (om gekozen te mogen worden) verlaagd naar 18 jaar.