Logopedie: terugkoppelen van zinnen
Wanneer een kind al langere tijd logopedie heeft of oefent in de taal, wordt het tijd om alles terug te gaan koppelen, om erachter te komen of het kind ook alles goed kan verwerken. Daarom in dit artikel de oefening: terugkoppelen van zinnen.
Waarom terugkoppelen
We kunnen een kind allerlei woorden leren,en later ook zinnen. Maar het is belangrijk dat het kind datgene wat hij hoort, ook kan verwerken en om kan vormen tot een beeld. Taal is niet alleen praten, maar ook luisteren. Vooral tijdens gesprekken zijn de zinnen langer en vaak ook een stuk moeilijker voor het kind. Door te oefenen hierin, leert het kind goed te luisteren en alles te verwerken.
Aan de slag met zinnen
Begin heel simpel en kort, een kind moet groeien in de taalontwikkeling. Zorg er ten eerste voor dat het kind minstens 75 procent van de gesproken taal kan begrijpen. Een zin als "vader hakt de boom in miezerige stukjes", is voor een kind vaak te vertalen in: "vader hakt de boom in stukjes". Een jonger kind maakt ervan: "vader hakt de boom." Voor beiden kinderen is wel duidelijk dat er een boom door vader wordt gehakt.
Gebruik in het begin vooral veel plaatjes. Ideale boeken zijn die van bijvoorbeeld Jip en Janneke, Nijntje, Woezel en Pip. Begin ook metéén zin en bouw dit later pas uit. Het is de bedoeling dat je een zinnetje zegt, eventueel het plaatje erbij laat zien, en er een vraag over stelt aan het kind.. Het kind moet hierdoor gaan nadenken over datgene wat het gehoord heeft. Goede zinnen zijn:
- Jos maakt de knopen van zijn bloes dicht. Vraag: wat maakt Jos dicht?
- Nijntje zwaait naar oma pluis. Vraag: naar wie zwaait Nijntje?
- Kaatje aait de zwarte poes. Vraag: welke kleur heeft de poes?
- In het bos woont een kabouter. Vraag: Wie woont er in het bos?
Stel vragen als wie, wat en waar, maar ga het niet moeilijk maken. Een vraag als: "waarom woont de kabouter in het bos?" is voor een kind te moeilijk, omdat het hierbij ook nog eens fantasie moet gaan gebruiken. Begrijpt het kind eenmaal wat de bedoeling is en wordt de oefening zonder problemen uitgevoerd, dan ga je uitbouwen: maak van één zin, twee zinnen, en drie zinnen. Ook de vragen mogen uitgebreid worden. Bijvoorbeeld:
Kaatje ziet een poes. De poes is zwart. Kaatje aait de poes.
Vraag: Wat ziet Kaatje? Welke kleur heeft de poes?
Verhaaltjes vertellen
Gebruik ook nu weer een of meerdere plaatjes in het begin. Maak een spannend verhaal of zoek er een uit. De vragen mogen uiteindelijk moeilijker worden.Bijvoorbeeld: In het bos woont Pim. Pim is een kabouter. Pim is heel klein. Nog kleiner dan een hond. Pim heeft een rode muts op. Die muts doet Pim nooit af. Als Pim slaapt, heeft Pim ook de muts op. Vind je dat gek? Een beetje wel ja. Maar Pim heeft het nooit koud. Dat komt door die muts. Die rode muts.
- Vraag: weet jij waar Pim woont?
- Wat is groter, een hond of Pim?
- Zegt een hond Waf of Miauw?
- Welke kleur heeft de muts van Pim?
Je ziet dat er nu 1 vraag tussen zit waarover het kind moet gaan nadenken, omdat deze niet in het verhaaltje vermeld wordt. Of een hond waf of miauw zegt. Zo kunnen we controleren of een kind ook dieper kan nadenken. De andere vragen zijn bedoeld om te bekijken of het kind het verhaal ook daadwerkelijk begrepen heeft.
Eigen verhaal maken
De volgende oefening is ervoor bedoeld om te kijken of het kind zelf een gebeurtenis kan beschrijven. Laat een prent aan het kind zien, waarop een gebeurtenis te zien is. Bijvoorbeeld: een meisje glijdt op de afbeelding van de glijbaan en een jongetje zit op een skippybal. Probeer of het kind zinnen kan maken als: het meisje glijdt van de glijbaan, het jongetje speelt met zijn skippybal. Laat het kind eens goed naar het plaatje kijken. Vraag bijvoorbeeld: Is de deur op het plaatje open of dicht?
Een ouder kind vindt het ook heel leuk als het zelf een verhaaltje mag vertellen aan de hand van een prent, en dan aan jou vragen mag stellen. Beantwoord de vragen goed, maar maak stiekem ook eens een fout door bijvoorbeeld te zeggen dat de deur dicht is. Kijken of het kind goed oplet.