Logopedie: persoonlijk voornaamwoord
Met logopedie worden kinderen en ouderen geholpen met de taal. In verschillende artikelen wordt besproken hoe je stap voor stap iemand met de taal kan helpen. In deze aflevering: persoonlijk voornaamwoord.
Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord heeft met de persoonsvorm te maken. Dit kan je zelf zijn, een ander, of meerdere personen. Voor de taalontwikkeling is het belangrijk om te weten wanneer je welk persoonlijk voornaamwoord gebruikt. Een klein kind begint zich bewust te worden van andere personen doordat het als eerste IK zegt. Het snapt dat het kind zelf IK is en dat een ander geen IK wordt genoemd.
Benodigdheden en aan de slag
Om dit te gaan oefenen, heb je verschillende plaatjes nodig en een voorwerp, bijvoorbeeld een bal.Plaatjes kan uit een prentenboekjes zijn, of losse tekeningetjes. Zorg dat er duidelijk verschil te zien is tussen jongetjes en meisjes op de plaatjes. En ook of het gaat om 1 persoon of om meerdere personen. De voorkeur gaat uit naar los plaatjes omdat je deze makkelijker kan wisselen.
Laat het plaatje zien er stel er een vraag over. Bijvoorbeeld: "wat neemt zij mee"? Antwoord: "zij neemt een bal mee". Laat het kind dus antwoorden en let erop dat het woord ZIJ gezegd wordt. Om duidelijk verschil te laten zien, kan je ook twee plaatjes naast elkaar leggen, een jongetje en een meisje, en wijs ze om en om aan: HIJ, ZIJ, HIJ, ZIJ etc. Later kan je oefenen, "de bal is van hem" en "de bal is van haar".
Maak goed verschil tussen HIJ en ZIJ. Kinderen draaien dit vaak om en weten niet wat waar bij hoort. Het moeilijkste is vaak nog de IK en JIJ uitleggen. Wijs naar jezelf en zeg IK, wijs naar het kind en zeg JIJ. Wat je meestal ziet is dat het kind hetzelfde gaat doen, het wijst naar zichzelf en noemt zichzelf JIJ, en jou noemt hij IK. Pak de hand van het kind, wijs hiermee naar zichzelf en zeg IK. Pak de hand weer en wijs nu naar jezelf en zeg JIJ. Wijs een ander persoon met zijn handje aan en zeg JIJ. Het duurt soms even voordat het kwartje valt maar blijf dit regelmatig oefenen. Oefen het woord JOU door de bal aan het kind te geven en te zeggen: de bal is voor JOU.
JULLIE (Meervoud tweede persoon) en ZIJ (meervoud derde persoon) oefenen is wat moeilijker. Hiervoor heb je plaatjes nodig van meerdere personen. Begin met het woord JULLIE en hou het woord ZIJ als meervoud nog maar achterwege, dit komt veel later wel. Wijs eerst jezelf aan en zeg: IK heb een bal. Wijs het plaatje van de meerdere personen aan en zeg: JULLIE hebben een bal. Let op, doe dit alleen wanneer het kind de vormen IK, JIJ, HIJ en ZIJ al kan.
MIJ en ONS
Houdt de bal goed vast en zeg "de bal is van MIJ". Geef de bal aan het kind en probeer of hij dit wil herhalen. Gaat dit goed, houdt dan samen de bal vast en zeg: "de bal is van ONS". Let erop dat je bij alle oefeningen niet teveel druk erop legt en alles op zijn eigen tempo oefent. Verwacht niet dat alles binnen een paar dagen duidelijk is. Zelfs volwassenen hebben vaak nog moeite met persoonlijke voornaamwoorden. Laat de hele moeilijke dingen dan ook achterwege, zoals GIJ en ULIEDEN. In het begin zal er nog veel door elkaar gehaald worden.
Ga naar de special "taalontwikkeling en logopedie" en volg het hele programma stap voor stap.