Logopedie: voorwerp en werkwoord
Wie logopedie heeft, kan hiermee de taalontwikkeling verbeteren. Ter voorbereiding op de logopedie, of om zelf te oefenen ter stimulatie van de taalontwikkeling, zijn er verschillende oefeningen. In dit artikel: het oefenen van voorwerp+ werkwoord.
Voorwerp + werkwoord
Een voorwerp is een ding, iets tastbaars. Een werkwoord is iets dat je doet, je werkt. De meeste zinnen bevatten wel een samenvoegsel van deze twee dingen. Kinderen die in twee-woordzinnen praten (tweejarigen kinderen) gebruiken vaak een voorwerp plus werkwoord. Bijvoorbeeld: auto rijden, boterham eten.
Aan de slag met voorwerpen en werkwoorden
Het is belangrijk dat het kind verschillende voorwerpen kan benoemen, maar ook verschillende werkwoorden kan. Kan het kind dit nog niet, dan is deze oefening te hoog gegrepen en zal eerst aan de woorden zelf gewerkt moeten worden.
Gebruik plaatjes van iets dat bekend is: bijvoorbeeld een jongen of meisje dat in bad zit, of moeder die de afwas doet. Of van iemand die aan tafel zit. Neem een duidelijke tekening of plaatje hiervan.
Vertel in het kort wat je ziet: "kijk, de beer gaat eten" of, "papa wast af". Neem vervolgens de rol over van de beer, ga aan tafel zitten en doe als of je een boterham eet. Zeg hierbij: "boterham eten". Doe alsof je wat anders eet en zeg bijvoorbeeld: "banaan eten". Laat het kind ook de rol van de beer spelen en helpt hem indien hij het niet snapt. Het gaat zich erom dat het kind een voorwerp benoemt, gevolgd door een werkwoord. "Melk drinken" is dus ook goed.
Andere rollenspellen
Andere vormen van een rollenspel kunnen zijn:
- Afwassen: bord wassen, beker wassen, mes wassen, vork wassen
- Strijken: broek strijken, hemd strijken, trui strijken, zakdoek strijken
- Aankleden: jas aandoen, trui aandoen, broek aandoen, schoen aandoen
- Zagen: hout zagen, boom zagen, stoel zagen, tafel zagen
- Lezen: boek lezen, brief lezen, krant lezen
En zo kan je eindeloos doorgaan met nieuwe dingen verzinnen, als het maar een voorwerp is, gevolgd door een werkwoord. Let erop dat je het niet te moeilijk maakt: Als een kind niet weet wat strijken is, ga dan niet eerst uitleggen wat strijken is maar neem iets wat het kind wel kent. Uitleg van dingen komt later wel, een kind hoeft nog niet alles te weten.
Gebruik nog even geen persoonlijk voornaamwoorden als: "ik ga de trui strijken". Of "ik strijk de trui". Deze dingen komen later wel, het kind moet eerst de twee belangrijkste dingen achter elkaar kunnen zeggen. Bij kleine kinderen is het vaak zo dat als je vraagt: "wat ben je aan het doen?" dat het kind dan antwoord: "strijken". Met deze oefening werk je ernaar toe dat het kind dan antwoordt: "trui strijken".
Ga naar de special "taalontwikkeling en logopedie" en volg het hele programma stap voor stap.