Logopedie: overgangen maken
Logopedie is een goed hulpmiddel om een taalachterstand of taalproblemen bij kinderen en ouderen te verbeteren. Met bepaalde oefeningen kom je een stuk verder in de taal. De oefeningen in dit artikel kan je gebruiken ter voorbereiding op de logopedie, of om je kind extra te stimuleren in de taal. In dit artikel: het maken van overgangen.
Overgangsfase
Het maken van overgangen wordt ook wel de overgangsfase genoemd. De overgangsfase heeft niks met de ontwikkeling van een kind te maken, maar met het maken van een overgang tussen klinkers en medeklinkers. Dit gebeurt stapsgewijs aan de hand van duidelijk plaatjes. Bij de overgangsfase is het van belang dat het kind eerst de klinkers en medeklinkers kan. Oefen deze daarom los van elkaar. Dit doe je aan de hand van plaatjes.
Om bijvoorbeeld de S te oefenen, laat je een plaatje van een slang zien. De slang zegt ssssss. Laat het kind dit herhalen. In het begin mag de S nog lang gerekt zijn, later maak je hem korter. Voor de P kan je gebruik maken van een plaatje van een kaars, want als je de kaars uitblaast hoor je vaak P. Voor de F gebruik je een plaatje van een ballon, een ballon opblazen geeft immers de F. Probeer zo voor alle medeklinkers en klinkers een plaatje te verzinnen. Weet je niks, dan kan je ook een beginletter van een plaatje nemen. Vergeet ook niet de oe, ei (ij), au en de dubbele klinkers als de aa, oo, uu etc. te oefenen.
Overgangen maken
In de overgangsfase gaan we klinkers en medeklinkers aan elkaar vast maken, zodat ze één geheel vormen en als woord duidelijk worden. Dit doen we ook weer aan de hand van plaatjes. Gebruik altijd dezelfde plaatjes om het duidelijk te maken. Wanneer je dus voor de S een slang gebruikt, mag je later niet voor de S een fietsband gebruiken, dit brengt verwarring met zich mee.
Leg twee plaatjes naast elkaar die samen een woord vormen. Houd het in het begin heel simpel door niet meer dan twee plaatjes te gebruiken. Bijvoorbeeld het woordje OP. Gebruik hier de O en de P voor en leg deze naast elkaar neer. Wijs het plaatje met de O aan en zeg: "O". Laat het kind dit herhalen. Wijs daarna het plaatje van de P aan en zeg "P". Ook dit zegt het kind na. Let op dat je niet "Pee" gaat zeggen in plaats van "P".
Blijf dit herhalen en probeer het steeds sneller achter elkaar, zodat het kind uiteindelijk "OP" kan zeggen. Valt het kind terug of is het te verwarrend, neem dan een stapje terug en begin weer langzaam. Her haal het niet te vaak achter elkaar: drie keer is voldoende. Neem dan weer een ander plaatje ter afwisseling.Kleine kinderen zijn namelijk snel afgeleid.
Andere woorden
Nog meer woorden om te oefenen zijn:
- AA-P (aap)
- A-S (as)
- EI-S (eis of ijs)
- L-A (la)
- B-OE (boe)
- UI-T (uit)
- UI-L (uil)
- G-A (ga)
Verzin korte woorden die niet te moeilijk zijn. Gebruik telkens een medeklinker (M, S, K, T) en een klinker (I, E, A) of een dubbelklank (oe, ie ui, ee).
Moeilijker maken
Moeilijker wordt het wanneer je de SCH, NG, ST en andere samengestelde medeklinkers gaat gebruiken. Gebruik deze alleen wanneer het kind deze ook kent. Ga dus geen woorden oefenen als ST-A als het kind niet eens de ST kan zeggen.