Behoefte aan aandacht
Mensen zijn sociale wezens, dus het is niet vreemd dat we behoefte hebben aan de aandacht van anderen. Bowlby beschreef de hechting die al aanwezig is bij jonge kinderen in zijn hechtingstheorie. Dit zou ook gevolgen hebben in het latere leven en in romantische relaties. Maar de behoefte aan aandacht kan ook uit de hand lopen, wanneer iemand niet meer zonder een ander kan, zoals bij de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Hier wordt een overzicht gegeven van de behoefte aan aandacht, hoe deze is ontstaan in de vorm van hechting, welke gevolgen kan hebben (tot een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis) en worden adviezen gegeven hoe ermee om te gaan.
Hechting
De hechtingstheorie van Bowlby
Hechting volgens de
hechtingstheorie werd het eerst beschreven door
John Bowlby, een Britse psychiater, rond 1940-1950. Hechting zou volgens hem iets genetisch zijn en dus aanwezig vanaf de geboorte. Baby's tonen hun behoefte aan de aanwezigheid van een ander (met name de vader of moeder) door hun hulpeloosheid kenbaar te maken, door bijvoorbeeld te huilen.
Een jong kind ontwikkelt op vroege leeftijd een bepaalde (en soms bepalende) relatie met de
primaire verzorger (in de meeste gevallen is dit de moeder). Deze relatie, ofwel deze hechting, kan een grote invloed hebben op de ontwikkeling van het kind. Hechting is redelijk consistent, hoewel dit niet betekent dat het vaststaat. Iemand die veilig gehecht is kan door omstandigheden onveilig gehecht raken, maar ook andersom.
Hechting betekent het hebben van een gevoelsband met een ander, de hechtingspersoon. Dit is vaak gebaseerd op een gevoel van veiligheid, zekerheid en bescherming. Ook evolutionair is het te verklaren, aangezien we anderen nodig hebben om te kunnen overleven. Dit is zeker het geval voor jonge kinderen, die nog erg kwetsbaar zijn en zichzelf moeilijk alleen kunnen redden. De hechtingsband zorgt ervoor dat de moeder de behoefte heeft een kind te blijven verzorgen.
De vreemde situatietest en de vier hechtingsvormen van Ainsworth
Later ontwikkelde Mary Ainsworth een test om verschillende
hechtingsvormen vast te stellen. Dit werd de vreemde situatietest genoemd, waarbij een kind tijdelijk door een van de ouders werd achtergelaten in een kamer met een vreemde. Daarbij werd dan nagegaan hoe het kind reageerde op deze separatie, hoe het reageerde op de vreemde en wat de reactie was wanneer de vader of moeder weer terugkeerde. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen vier hechtingstypen:
- Vermijdend gehechte kinderen: Dit gold voor 20% van de kinderen. Deze kinderen negeren of vermijden de ouder bij terugkomst en gedragen zich relatief zelfstandig.
- Veilig gehechte kinderen: Dit gold voor 60-70% van de kinderen. Deze kinderen zijn zowel nieuwsgierig als gehecht. Zij hebben niet heel veel moeite alleen te worden gelaten, maar zoeken de ouder wel op bij terugkomst.
- Afwerend gehechte kinderen: Dit gold voor 10% van de kinderen. Deze kinderen vertonen in tegenstelling tot de vermijdend gehechte kinderen veel hechtingsgedrag, waarbij weinig wordt geëxploreerd. Er wordt heftig gereageerd wanneer zij alleen worden gelaten en bij terugkomst klampen zij zich meteen vast aan de ouder.
- Gedesorganiseerd gehechte kinderen: Dit gold voor 15% van de kinderen. Er is sprake van veel tegenstrijdigheid en het kind weet soms niet wat het van de ouder kan verwachten. Verwarring treedt op bij terugkomst, waarbij soms naar de ouder wordt toegegaan, maar waarbij de ouder dan wordt "aangevallen" door bijvoorbeeld te gaan slaan.
Hechting in volwassenen door Hazan en Shaver
Hechting gaat verder dan de kindertijd en groeit mee tot in de volwassenheid. Cindy Hazan en Philip Shaver maakten daarbij een onderscheid tussen vier vormen van hechting bij volwassenen:
- Afwijzend-vermijdend gehecht: Deze mensen nemen afstand van anderen en willen het liefst geen hechte relaties. Om afwijzing te voorkomen nemen ze een defensieve houding aan.
- Veilig gehecht: Deze mensen zijn vaak positief over zichzelf en over anderen en hebben minder problemen in hun romantische relaties.
- Angstig-gepreoccupeerd gehecht: Deze mensen zijn vaak erg afhankelijk van anderen en hebben geloven met name in anderen, minder in zichzelf.
- Angstig-vermijdend: Deze mensen hebben gemengde gevoelens wanneer het op relaties aankomt. Zij staan wantrouwend tegenover anderen, maar hebben wel behoefte aan de aandacht. Vaak vinden zij zichzelf de aandacht van anderen niet waard. Deze hechtingsvorm komt veel voor mensen die vroeger seksueel zijn misbruikt, of veel verliezen hebben meegemaakt.
Aandacht en wanhoop
Veel gehoorde vragen binnen een relatie betreffen de vraag "waar ben je?" of "waar was je?", of aan het einde van de relatie "geef me nog een kans." Dit duidt op onze behoefte aan aandacht en de wanhoop om niet achtergelaten te worden. De angst om alleen gelaten te worden, veroorzaakt een gevoel van
machteloosheid, want je kunt er niets meer aan doen als de ander beslist dat het voorbij is, of dat jullie elkaar "even" niet meer moeten zien. En dat maakt het niet veel gemakkelijker, want je wilt graag de ander vasthouden.
Iemand die weinig tot geen aandacht krijgt, of in ieder geval niet in de behoefte naar aandacht wordt voorzien (want sommigen hebben nu eenmaal minder de behoefte), is vaak meer depressief en voelt zich wanhopiger.
Afhankelijkheid
De
behoefte aan anderen is iets menselijks (en dierlijks) en aanwezig vanaf de geboorte, zoals hechting aanwezig is vanaf de geboorte. Er is zelfs een deel van onze hersenen dat gaat over de primaire behoefte om met anderen samen te zijn: de amygdala. De amygdala gaat met name over emoties, en dat specifiek over angsten.
Deze behoefte is opgemaakt uit twee componenten:
- Het is een werkelijk bestaande behoefte, nodig om vooruit te gaan;
- Het is een behoefte die alleen door anderen kan worden vervuld.
Verlatingsangst
Verlatingsangst, of
separatieangst, is een aandoening die bij kinderen en adolescenten voorkomt. De angst is vooral kenmerkend voor kinderen tussen de leeftijd van zeven en negen jaar en is een vorm van ontwikkelingsstoornis.
De angst om achtergelaten te worden is in principe geen vreemde angst. Spanning is vaak al te zien bij kinderen van achttien maanden tot drie jaar wanneer een van de ouders de kamer verlaat. Dezelfde reactie kan optreden bij de eerste dag dat een kind naar school gaat. Deze angst verdwijnt echter meestal snel, zodra de aandacht is afgeleid, en na drie jaar heeft een kind ook wel geleerd om te gaan met het alleen zijn. Dit geldt echter niet voor elk kind.
Wanneer de angst niet verdwijnt (met leeftijd of met tijd) is er mogelijk sprake van separatieangst. De angst kan zich dan uiten op de volgende manieren:
- Overmatige spanning wanneer anderen het kind verlaten, of wanneer het kind het huis moet verlaten;
- Overmatige zorg over het verliezen van belangrijke anderen;
- Overmatige zorg dat onverwachte gebeurtenissen tot separatie leiden;
- Weigering of terughoudendheid naar school te gaan;
- Overmatige angst om alleen te zijn;
- Weigering of terughoudendheid te gaan slapen zonder belangrijke ander in de buurt (bijvoorbeeld bij logeren bij een vriendje);
- Nachtmerries over separatie;
- Fysiologische klachten, als hoofdpijn, misselijkheid en maagpijn.
Deze klachten moeten minimaal vier weken aanhouden om geclassificeerd te worden als een separatiestoornis (volgens de DSM-IV) en voorkomen vóór 18 jaar. Tevens moet er sprake zijn van lijden (op sociaal of functioneel gebied) en niet onderdeel zijn van een andere stoornis (bijvoorbeeld schizofrenie).
En niet goed verwerkte separatieangst kan uiteindelijk resulteren in een
borderline persoonlijkheidsstoornis.
Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
De
afhankelijke persoonlijkheidsstoornis (APS) wordt gekenmerkt door de afhankelijkheid van anderen. Hoeveel afhankelijkheid daarvoor nodig is, is weer afhankelijk van andere factoren, zoals de sterkte van onderlinge relaties binnen een cultuur. Binnen de ene cultuur is het meer geaccepteerd om sterk met elkaar verbonden te zijn en veel dingen samen te doen dan in de andere cultuur.
De afhankelijkheid uit zich vaak in de vorm van:
- Moeite met alledaagse beslissingen zonder advies van anderen;
- Behoefte aan verantwoordelijkheid gedragen door anderen;
- Moeite met het uiten van eigen mening (met name bij meningsverschillen);
- Moeite met initiatie van zaken, gebrek aan zelfvertrouwen;
- Dringend behoefte aan een relatie;
- Veel moeite om steun en waardering te krijgen;
- Ongemak bij alleen zijn;
- Onrealistische angst om voor zichzelf te moeten zorgen.
Om een classificatie te krijgen (volgens de DSM-IV) moeten minstens vijf van de criteria aanwezig zijn.
Adviezen tegen angst om alleen te zijn
Bij een (te) sterke behoefte aan aandacht bestaan meerdere manieren om hiermee om te gaan of jezelf sterker te maken.
- Ontspan: Probeer rustig adem te halen en om te gaan met de stress die ontstaat bij de sterke behoefte aan aandacht. Meditatie kan bijvoorbeeld werken, net als hardlopen of ademhalingstechnieken.
- Maak jezelf bewust: Als je bang bent alleen te raken, ga bij jezelf na hoe realistisch het is dat dit inderdaad zal gebeuren. Ga na of jij altijd degene bent die het contact zoekt, of dat ook wel eens de ander is.
- Zoek contacten: Zoek anderen op om de behoefte te vervullen. Dit moet wel op een effectieve manier gedaan worden, waarbij niet een te sterke afhankelijkheid ontstaat.
- Beoefenen van emotionele mindfulness: Maak je bewust van de gevoelens die je ervaart en dat je de sterke behoefte voelt aan anderen. Leer om te gaan met deze gevoelens door ze te begrijpen en accepteren.
- Geef jezelf de ruimte: In relatie met mindfulness is het belangrijk dat je in lijn komt met je emoties. Verberg je niet achter je emoties, maar laat ze toe en neem het serieus.