Mauritanië en het einde van een democratisch experiment
Het was nog geen Arabische Lente en vond plaats jaren vóór dat onder deze noemer massale protesten in de regio op gang kwamen. Het begon in 2005 en betrof een uniek veranderingsproces in een van de armste landen ter wereld: Mauritanië. Het was een democratisch experiment dat slechts enkele jaren mocht duren – en grotendeels aan de wereld voorbij ging.
De islam
De Mauritaanse bevolking bestaat voor vrijwel 100 procent uit moslims. De negatieve aandacht die de islam tegenwoordig ten deel valt, wordt doorgaans dankbaar geïllustreerd met verwijzingen naar de afschrikwekkende voorbeelden - in het bijzonder Iran en Saoedi-Arabië. Islam en democratie zouden onverenigbaar zijn, maar intussen zetten moslims in de Arabische wereld letterlijk hun leven op het spel om burgerrechten op te eisen. De massaliteit ervan is ongekend, maar al lang vóór de aangebroken lente was het in de regio niet ongebruikelijk dat men publiekelijk zijn onvrede uitte.
Een bloedeloze coup
In arme landen is het moeilijk democratie bouwen. Des te opvallender is het dat dit in Mauritanië, dat een geschiedenis kent van opeenvolgende militaire staatsgrepen, kortstondig mogelijk bleek. De veranderingen pasten in zekere zin in deze traditie, want ze kwamen niet van onderaf tot stand maar door toedoen van militairen die via een bloedeloze coup de macht overnamen. Hun voornemens waren echter heel anders dan de bevolking voorheen gewend was.
De staatsgreep vond plaats op 3 augustus 2005. Die dag werden de uitzendingen van de staatsmedia onderbroken en werden het vliegveld en veel winkels gesloten. Incidenteel was geweervuur te horen en er werden enkele hoge legerfunctionarissen gearresteerd. In de hoofdstad Nouakchott gingen velen de straat op om de machtswisseling te verwelkomen.
De nieuwe machthebbers kondigden aan dat een Militaire Raad voor Rechtvaardigheid en Democratie (MCJD) voorlopig het land zou regeren, in plaats van het ‘totalitaire regime’ van president Maaouiya Ould Sid Ahmed Taya.
De raad stelde zich als taak Mauritanië om te vormen tot een democratie. In de aanloop daartoe zou zij het land regeren gedurende een overgangsperiode van twee jaar, waarna vrije en eerlijke verkiezingen moesten volgen. De nieuwe leider was kolonel Ely Ould Mohammed Vall.
Vrijlating gevangenen
Al vier dagen na de staatsgreep, op 7 augustus, gelastten de nieuwe machthebbers de vrijlating van 21 islamitische activisten. Zij zaten gevangen op beschuldiging van het onderhouden van banden met de uit Algerije afkomstige Salafistische Groep voor Strijd en Gebed (GSPC) die ook in Mauritanië actief was. De reden was dat er geen overtuigend bewijs voor de beschuldigingen bestond.
De nieuwe landsleiding liet politieke gevangenen vrij, onder wie leden van de islamitische oppositie die onder het oude regime met veel repressie te maken kregen. Ook kritische soldaten die volgens de afgezette president Taya een couppoging hadden beraamd, kwamen op vrije voeten. Voorts werd algehele amnestie verleend aan politieke bannelingen die in Afrikaanse buurlanden of in Europa verbleven.
Vrije verkiezingen
De militaire raad presenteerde op 20 oktober plannen voor Mauritanië’s overgang naar democratie. Ze stelde voor om binnen één jaar vijf maal verkiezingen te houden. Eerst zou de bevolking zich per referendum kunnen uitspreken over een grondwetswijziging. Daarna zouden gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden, gevolgd door het verkiezen van de leden van de twee Kamers van het parlement - de Nationele Assemblee en de Senaat – en tenslotte zouden presidentsverkiezingen worden gehouden. Op 29 december werd een militair decreet openbaar gemaakt, inhoudende dat onafhankelijke kandidaten in aanmerking kwamen voor lokale politieke functies. Een regeringsfunctionaris gaf als toelichting dat de maatregel was bedoeld om ‘Mauritaniërs de democratische keuzemogelijkheden te geven die in alle democratieën van de wereld bestaan’.
Het op 25 juni 2006 gehouden referendum resulteerde in een zeer grote meerderheid vóór de grondwetswijziging. Het belangrijkste element daarvan was dat het presidentschap maximaal twee termijnen van vijf jaar mocht duren. In het verleden was die termijn zes jaar en kon deze onbeperkt verlengd worden. Toekomstige staatshoofden dienden bovendien een eed af te leggen dat zij op geen enkele wijze medewerking zouden verlenen aan pogingen deze nieuwe regelgeving te wijzigen. De president zou onder meer de bevoegdheid krijgen de premier te benoemen, maar een dergelijk besluit moest wel aan het parlement worden voorgelegd.
De verkiezingen voor de Nationale Assemblee op 19 november en 3 december 2006 kenden een opkomst van respectievelijk 73,4 en 69,5 procent. De verkiezingen voor de Senaat vonden plaats op 21 januari en 4 februari 2007. Volgens zowel plaatselijke als internationale waarnemers verliep de stembusgang eerlijk. De onafhankelijke kandidaat Sidi Ould Cheikh Abdallahi werd, na twee verkiezingsrondes op 11 en 25 maart, gekozen tot president van Mauritanië. Internationale waarnemers, onder meer vanuit de Europese Unie, kwalificeerden de verkiezingen als ‘vrij, eerlijk en transparant’ en stelden vast dat ze vreedzaam waren verlopen. Kolonel Vall, de voorlopige leider van het land, was bij deze verkiezingen zelf geen kandidaat en kondigde een voor leiders ongebruikelijke stap aan: na afronding van het verkiezingsproces zou hij zich uit de politieke macht terugtrekken. Later bleek dat hij woord had gehouden.
Rechtvaardigheid en tolerantie
Op zijn eerste persconferentie na zijn verkiezing tot president, eind maart, deed Abdallahi de belofte om Mauritanië om te vormen tot een land dat beantwoordde aan normen van rechtvaardigheid en economische ontwikkeling. Hij verklaarde te zullen werken aan een vreedzame democratie, ‘gefundeerd op tolerantie en acceptatie, teneinde de nationale eenheid te versterken’.
Het nieuwe staatshoofd besteedde speciaal aandacht aan het vraagstuk van racisme, waarmee hij doelde op de gespannen verhouding tussen de Moren - een mengeling van Arabieren en Berbers - en de zwarte Afrikanen die achtergesteld werden. Abdallahi werd op 19 april in Nouakchott geïnstalleerd als president. Hij nam de eed af met de koran in de hand en de inauguratie werd een feit met 21 saluutschoten.
Censuurwet afgeschaft
In maart 2006 besloot de voorlopige militaire regering om de oprichting van private radio- en televisiestations mogelijk te maken. Op 8 juni werd tevens bekend dat een einde was gemaakt aan de wettelijke censuurmaatregelen voor media. Een nieuwe mediawet legde kranten niet langer de verplichting op toestemming van de regering te vragen alvorens te mogen publiceren.
Nationale mensenrechtencommissie
In mei werd een nationale commissie in het leven geroepen die moest waken over de bescherming van de mensenrechten. Zij kon een bemiddelende rol spelen tussen regering en maatschappelijke organisaties en adviezen geven over wetgeving inzake de mensenrechten. Van de commissie maakten verscheidene mensenrechtenactivisten, journalisten en vertegenwoordigers van burgerorganisaties deel uit.
Lonen en corruptie
Kolonel Vall had op 28 december 2005 bekend gemaakt dat vanaf het begin van het nieuwe jaar de lonen van ambtenaren met 50 procent omhoog zouden gaan. Dat was mede ingegeven door de verwachting dat daarmee de wijd verbreide corruptie aan banden kon worden gelegd. De regering besloot voorts om een belastingheffing op de salarissen van werknemers in zowel de overheids- als de privé-sector met 30 procent te verlagen. Ook werden de pensioenen van ambtenaren en militairen met 15 procent verhoogd.
De intussen geïnstalleerde regering nam op 2 mei 2007 het besluit dat de president, de premier en de ministers openheid van zaken dienden te geven omtrent hun bezittingen. Ruim een maand later, op 7 juni, maakte de regering bekend dat voor haar leden en ook voor de president een salarisverlaging van 25 procent werd doorgevoerd. Ze motiveerde de beslissing door te verwijzen naar de lagere olie-inkomsten van de staat die tot een begrotingstekort hadden geleid alsmede naar de loonkloof die er bestond tussen politici en ambtenaren. Ministers verdienden op dat moment ongeveer dertien maal zoveel als ambtenaren.
Eerlijker rechtspraak
Mauritaanse rechtbanken spraken in juni en juli 2007 een aantal verdachten van terrorisme vrij en gaven anderen een veel lagere straf dan de openbaar aanklager had geëist. Volgens advocaten markeerden de uitspraken een belangrijke stap op weg naar onafhankelijke rechtspraak. De gunstige uitspraak voor de verdachten was mede gebaseerd op het feit dat tegen de politie afgelegde verklaringen door marteling of andere vormen van dwang waren verkregen.
Wet tegen slavernij
Het Mauritaanse parlement stemde op 8 augustus unaniem in met wetgeving die voorzag in strenge bestraffing van het houden van slaven, een nog steeds bestaande praktijk in het land. Ook werd het verdedigen van slavernij middels artistiek werk strafbaar gesteld. De maximumstraffen waren respectievelijk tien en twee jaar. Autoriteiten die slavenhouders niet vervolgden, pleegden daarmee een misdrijf. Het officiële Mauritaanse nieuwsagentschap <I>AMI<P> meldde op 23 november dat op de begroting voor 2008 een bedrag van omgerekend 19 miljoen euro was uitgetrokken ter compensatie van slachtoffers van slavernij.
Een nieuwe coup
Op 6 augustus 2008 kwam er na drie jaar een einde aan het veranderingsgezinde bewind, toen legerofficieren de macht overnamen en de wettig gekozen president Abdallahi afzetten en gevangen namen. Ook de premier werd gearresteerd. De relatief onafhankelijk functionerende staatsradio en -televisie moesten hun uitzendingen staken. De junta stond onder leiding van generaal Mohamed Ould Abdel Aziz. Hier lag wellicht de sleutel voor de reden van de staatsgreep, ook al deden daarvoor meer argumenten de ronde. President Abdallahi was de eerste president van Mauritanië die zijn macht niet baseerde op steun van het leger en herhaaldelijk in aanvaring kwam met parlementsleden die hij ervan beschuldigde verbintenissen met de legertop te hebben. Meer en meer parlementariërs zegden daarop hun steun aan de president op. Deze ontsloeg vervolgens de militaire top, nadat hij eerder al had getracht zich van Abdel Aziz te ontdoen. De staatsgreep leek dan ook vooral de uitkomst van een machtsstrijd tussen burgerpolitici en delen van het leger.
Verzet
Onder de Mauritaanse bevolking bleek veel verzet te bestaan tegen de machtswisseling. Op 7 oktober werd in Nouakchott op instigatie van vakorganisaties een niet officieel toegestane betoging gehouden voor de herinstallatie van de afgezette president. De politie gebruikte de wapenstok en traangas om de betogers te verspreiden. Er vielen enkele lichtgewonden. De junta verbood een dag later tot nader orde alle demonstraties. De protesten in de hoofdstad herhaalden zich op 20 mei 2009 en nogmaals op 28 mei, waarbij het opnieuw tot confrontaties met de politie kwam. Parlementsvoorzitter Messaoud Ould Boulkheir, die na de coup had geweigerd op zijn post terug te keren, riep tijdens de protesten van 28 mei de betogers op tot massaal protest. Na afloop zei hij op een persconferentie: ‘Het bloed van de demonstranten, hun tranen en hun zweet zullen niet tevergeefs zijn vergoten, maar ten dienste zijn van de mensen die strijden tegen willekeurige macht.’
Hoewel enige verzoening tot stand kwam tussen de machthebbers en delen van de oppositie, bleef de weerstand tegen het nieuwe regime bestaan. Met de gewijzigde politieke situatie kwam ook de oorspronkelijke leider van het oude bewind, kolonel Vall, weer in beeld. Hij meldde zich aan als onafhankelijke kandidaat voor de presidentsverkiezingen van 18 juli 2009, waarbij hij weinig succes boekte. De eerlijkheid van de verkiezingen werd betwijfeld en de uitslag betwist.
Vall was een actief promotor van democratisering in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Op 30 juli hield hij een persconferentie waarop hij stelde dat de presidentsverkiezingen 'louter een middel' waren om 'de staatsgreep van 2008 te legitimeren' en het land hadden 'doen terugkeren naar het autoritarisme dat het had gekend onder president Taya'.
Vall voegde er aan toe voort te zullen gaan het bewind van de nieuwe president te bestrijden.
Dag van de Woede
Vanaf februari 2011 vonden ook in Mauritanië kleinschalige politieke protesten plaats. Voor 25 april werd, naar het voorbeeld van andere landen in de regio, een Dag van de Woede georganiseerd. Aan de oproep werd gevolg gegeven in de hoofdstad Nouakchott en in Nouadhibou, de tweede stad van het land en een belangrijk economisch centrum. Er werd betoogd tegen de te grote macht die president Mohamed Ould Abdel Aziz zou hebben. In Nouakchott kwam het tot een aanvaring met de politie die traangas inzette. Parlementsleden van de oppositie werd verboden om aan de demonstratie deel te nemen en er werden 22 arrestaties verricht.
Dit artikel maakt deel uit van een special over de Arabische Lente. Daarin komen achtereenvolgens Mauritanië, Tunesië, Egypte, Bahrein, Saoedi-Arabië, Oman, Jordanië, Syrië, Marokko, Jemen en Libië aan bod.