nieuws uitgelichtSaoedi-Arabië tracht overslaan Arabische Lente te voorkomen
In Saoedi-Arabië leek het verzet tegen armoede, corruptie en repressie zoals dat in andere Arabische landen op gang was gekomen, aanvankelijk beperkt te blijven. Het land zag zich als een hoeder van stabiliteit in de regio en werd ook door het Westen als zodanig beschouwd. Toch baande ook in dit land de onvrede zich in 2011 een weg, vooralsnog op bescheidener schaal dan in omliggende landen.
Geringe verzetstraditie
Het koninkrijk Saoedi-Arabië kende geen democratische traditie. Het werd al sinds 1932 geregeerd door de familie al-Saoed en de invloed van islamitische wetgeleerden in de zeer orthodoxe, wahabistische traditie was er groot. Ondanks de op olie gebaseerde rijkdom, was er ook sprake van armoede en de werkloosheid was gestegen naar 10 procent van de beroepsbevolking. Volgens gegevens van 2009 was ruim 30 procent van de Saoedische mannen tussen 20 en 24 jaar werkloos en bijna 13 procent van degenen tussen 25 en 29 jaar. Onder deze laatste categorie lag het percentage werkloze vrouwen zelfs op 45 procent. Dit was vooral van belang omdat tussen de 60 en 70 procent van de bevolking niet ouder dan dertig was. En juist onder de jeugd nam de ontevredenheid toe.
Het verzet werd echter afgeremd door het feit dat koning Abdullah geen gehaat man was en regelmatig van enige hervormingsgezindheid blijk had gegeven. Daarnaast ging er een sterke remming uit van de te verwachten repressie van staatswege en van de zeer conservatieve geestelijkheid die allergisch reageerde op pogingen het gezag te tarten. Publieke uitingen van onvrede, gebruikelijk in veel Arabische landen, waren in Saoedi-Arabië dan ook vrij zeldzaam.
Terugkeer van de koning
De koning, 86 jaar oud, keerde op 23 februari 2011 terug naar Saoedi-Arabië na een verblijf in Marokko, waar hij herstelde van een rugoperatie die hij in de Verenigde Staten had ondergaan. Bij aankomst werd hij onder anderen verwelkomd door de Bahreinse koning Hamad bin Isa al-Khalifa. Deze stond evenals Abdullah bekend als enigszins hervormingsgezind. Een andere overeenkomst tussen hen was echter van groter belang: beiden zagen zich al lange tijd geconfronteerd met verzet van sjiieten tegen de soennitische heerschappij. In Bahrein ging het om een meerderheid van de bevolking, in Saoedi-Arabië om een minderheid. Vanwege het sterk opgelaaide sjiitische verzet in Bahrein vreesde het Saoedische bewind een vergelijkbaar scenario in eigen land.
Er waren drie Saoedische bevolkingscentra waarvan waarnemers opstandigheid verwachtten. Dat waren de hoofdstad Riaad (ruim 4 miljoen inwoners), de stad Jeddah (2 miljoen inwoners) en het oostelijk deel van het land waar de meeste sjiieten woonden. Het was vooral onder deze laatste groep dat de breder gedeelde economische en politieke eisen met kracht naar voren werden gebracht.
Demonstraties en aanhoudingen
Diverse groepen wendden zich met petities tot de koning waarin een reeks van politieke eisen werd gesteld. Daaronder viel de invoering van algemeen kiesrecht, dat in het land nooit had bestaan. Andere verlangens betroffen de vorming van een constitutionele in plaats van absolute monarchie, de erkenning van burgerrechten als de vrijheid van meningsuiting, een onafhankelijke rechtspraak, de vrijlating van politieke gevangenen en gelijke rechten voor vrouwen. De websites met dergelijke oproepen, door duizenden mensen ondertekend, werden door de autoriteiten geblokkeerd.
Op 4 maart gingen ongeveer honderd leden van de sjiitische minderheid in de oostelijke stad Hofuf de straat op om de vrijlating van gevangen geloofsgenoten te eisen. Daarbij werden zeker 22 betogers aangehouden. Het Saoedische ministerie van Binnenlandse Zaken reageerde twee dagen later met de verklaring dat betogingen in strijd waren met ‘het islamitisch recht (…) en de tradities van de Saoedische maatschappij’. De raad van geestelijken, voorgezeten door Grootmoefti sjeik Abdul Aziz al-Sheikh, hekelde de verdeeldheid die de demonstraties te weeg zouden brengen en achtte ze eveneens ontoelaatbaar. Een verklaring van die strekking zou later in een oplage van anderhalf miljoen onder de bevolking worden verspreid.
De waarschuwingen werden op 9 maart opnieuw getrotseerd, toen in het oosten van het land zo’n tweehonderd sjiieten de straat op gingen. De volgende dag schoot de Saoedische politie in de oostelijke stad Qatif in de lucht om een protest van tweehonderd sjiieten, gericht op vrijlating van bij eerdere protesten opgepakte activisten, te verspreiden. Van 15 tot 18 maart was het behalve in Qatif ook onrustig in oostelijke steden als Awamiya, Omran en Safwa. Er vonden confrontaties plaats met veiligheidstroepen en er vielen gewonden. En op 10 april demonstreerden tientallen werkloze academici en leerkrachten in de steden Jeddah en Riaad om werk en hogere lonen te eisen. Mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch (HRW) maakte op 19 april bekend dat sinds februari meer dan 160 dissidenten waren gearresteerd.
Omvangrijke concessies
Koning Abdullah deed zowel op 27 februari als 18 maart grote sociale concessies in een poging het verzet de wind uit de zeilen te nemen. De eerste serie maatregelen betrof subsidies voor jongerenhuisvesting, ambtenarensalarissen en beurzen voor degenen die in het buitenland studeerden. Daarnaast zouden werknemers die via tijdelijke arbeidscontracten in dienst waren van de overheid een vaste aanstelling krijgen. In totaal werd hiervoor omgerekend bijna 19 miljard euro uitgetrokken. Het tweede programma van concessies was met ruim 66 miljard nog veel omvangrijker. Daarvan ging 48 miljard naar de bouw van een half miljoen woningen en verder naar werkloosheidsuitkeringen en gezondheidszorg. Abdullah maakte verder de vorming bekend van een nationale anticorruptie-autoriteit, die geleid zou worden door een hoge functionaris met de status van minister en onder supervisie van de koning. Dit was een van de eisen van de oppositie. Het was de vraag of de tegemoetkomingen effect zouden hebben. Want ‘activists want more than money’, zoals een correspondent van persbureau
Reuters het kernachtig uitdrukte.
Beperkte gemeenteraadsverkiezingen
De Saoedische overheid kondigde op 28 maart gemeenteraadsverkiezingen aan, die op 22 september zouden plaatsvinden. In 2005 waren de raden voor het eerst gedeeltelijk gekozen, maar de helft ervan werd toen nog steeds benoemd. Bovendien beschikten deze over weinig bevoegdheden. Typerend voor Saoedi-Arabië, met zijn strikte scheiding der seksen, was ook dat alleen mannen kiesgerechtigd waren. Hervormers hadden gehoopt dat het uitstel met twee jaar – oorspronkelijk waren de verkiezingen gepland voor 2009 – zou zijn gebruikt om een systeem van grotere representativiteit uit te werken. Maar duidelijk werd alvast dat vrouwen opnieuw niet kiesgerechtigd waren.
Dit artikel maakt deel uit van een special over de Arabische Lente. Daarin komen achtereenvolgens Mauritanië, Tunesië, Egypte, Bahrein, Saoedi-Arabië, Oman, Jordanië, Syrië, Marokko, Jemen en Libië aan bod.