nieuws uitgelichtArabische Lente sleept Jordanië in bescheiden mate mee
Vanaf januari 2011 kwam ook in Jordanië het verzet op gang tegen verarming, corruptie en het uitblijven van politieke hervormingen. Dat gebeurde op bescheidener schaal dan elders in de regio en richtte zich tegen het regeringsgezag, zonder dat de positie van koning Abdullah II in het geding leek te komen. Hij genoot in brede kring populariteit en diens bewind stond in de Arabische wereld bekend als relatief mild. Een voorbode van de onrust vormden de parlementsverkiezingen van november 2010.
Verkiezingen op grote schaal geboycot
De verkiezingen van 9 november lieten een duidelijk lagere opkomst zien dan de vorige van 2007. De oorzaak daarvan was dat, naast een aantal vooraanstaande liberale kandidaten en kleine oppositiepartijen, ook de invloedrijke politieke vleugel van de Moslimbroederschap, het Islamitisch Actiefront (IAF), de verkiezingen boycotte. Dat was vooral te merken in de stedelijke gebieden waar het IAF haar meeste aanhang had.
Nadat koning Abdullah in 2009 het parlement had ontbonden, besloot de door hem benoemde regering een omstreden kieswet te handhaven. Volgens de oppositie garandeerde deze dat de samenstelling van het parlement in overeenstemming was met de wens van de regering. De grote steden zouden worden benadeeld ten gunste van de bedoeïenenstammen in dunbevolkte gebieden, die een belangrijke steunpilaar van de regering vormden. Zowel dit kiessysteem als de boycot leidden er dan ook toe dat regeringsgezinde kandidaten een grote overwinning behaalden.
Op enkele plaatsen werden de verkiezingen ontsierd door vechtpartijen tussen rivaliserende kandidaten, waarbij in de zuidelijke stad Karak één dode viel. Volgens internationale waarnemers verliepen de verkiezingen op zichzelf volgens de regels.
Premier Rifai vormt nieuw kabinet
Op verzoek van de koning vormde premier Samir Rifai op 24 november 2010 een nieuwe regering. Verwacht werd dat deze in politiek en economisch opzicht hervormingsgezinder zou zijn.
Vervangen werden de conservatieve vicepremiers Nayef al-Qadi en Rajai Muasher, die in het vorige kabinet belast waren met respectievelijk Binnenlandse Zaken en Economische Hervormingen. Minister van Financiën Mohammad Abu Hammour daarentegen bleef op zijn post. Hij was de eerstverantwoordelijke voor de door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) geleide economische hervormingspolitiek. Deze hield onder andere maatregelen in om het hoge begrotingstekort te bestrijden.
De premier zelf, in functie sinds december 2009, werd in overheidskringen gezien als economisch sterk. Maar door de oppositie werd hem juist laksheid verweten ten aanzien van het voortduren van vriendjespolitiek en corruptie.
Protesten laaien op
De protesten die in januari 2011 op gang kwamen, hadden vooral een sociaaleconomische achtergrond. Jordanië kende een hoge werkloosheid, die vooral jongeren trof: de meerderheid van degenen zonder werk was jonger dan 25. Een directe aanleiding vormden de stijgende voedsel- en brandstofprijzen, ook al had koning Abdullah wel al de prijzen van sommige producten verlaagd. Een eerste protest deed zich voor op 14 januari, toen ruim vijfduizend Jordaniërs in de hoofdstad Amman en de steden Irbid, Karak, Maan en Salt de straat opgingen.
Twee weken later had het verzet zich al verbreed naar politieke eisen, toen zo’n vijfendertighonderd betogers op 28 januari in Amman riepen om politieke hervormingen, waaronder vrije verkiezingen. Ook zou de regering-Rifai moeten aftreden, omdat het door haar gevoerde beleid van economische hervormingen verantwoordelijk werd gehouden voor de prijsstijgingen.
Na een aantal kleinere protesten gingen op 25 februari zo’n tienduizend mensen in Amman, Irbid en Karak de straat op. Zij deden dat in het kader van de Dag van de Woede, een intussen door betogers in verscheidene Arabische landen gebruikte term. Zij eisten hervorming van het bewind, ontbinding van het parlement en wijziging van de grondwet. Tegelijkertijd werden portretten van de koning meegedragen, ten teken dat de monarch niet het doelwit was. De politie hield zich geheel afzijdig. Een vergelijkbaar protest herhaalde zich op 4 maart in Amman.
Op 25 maart raakten voorstanders van hervormingen in Amman slaags met aanhangers van de regering. Veiligheidstroepen grepen vervolgens hardhandig in, waarbij een zevenenvijftigjarige demonstrant werd gedood en honderdzestig mensen gewond raakten.
Ook later bleven betogers zich roeren. Na een periode van relatieve rust gingen op 20 mei weer duizenden mensen in verscheidene steden de straat op. Een van hun eisen was het ontslag van Maaruf Bakhit, die sinds enkele maanden in functie was als premier. De koning had namelijk op 1 februari het kabinet van premier Rifai ontslagen. Vervolgens benoemde hij Bakhit tot diens opvolger.
Nieuw kabinet als antwoord op verzet
De koning had gekozen voor een nieuw kabinet als reactie op de protesten. Bakhit (63) had al eerder (2005-2007) het premierschap bekleed en was daarnaast hoofd nationale veiligheid en ambassadeur in Israël en Turkije geweest. Aan hem viel de taak toe met daadwerkelijke hervormingen te komen, maar het was al direct de vraag of hij daarvoor op voldoende vertrouwen kon rekenen. Zo was er kritiek geweest op het vermeend frauduleuze karakter van de verkiezingen van 2007, tijdens het premierschap van Bakhit. Wel zou hij terughoudender staan tegenover de vrijemarkteconomie, die de toename van corruptie zou stimuleren en tot grotere tegenstellingen tussen arm en rijk zou leiden. Ook de aanleiding voor de protesten, de prijsstijgingen, werden met deze vrije markt in verband gebracht.
De regering-Bakhit werd op 9 februari 2011 beëdigd. Een motie waarin vertrouwen werd uitgesproken in het kabinet, kreeg in het parlement geen brede steun. Op 3 maart stemde een meerderheid van 63 vertegenwoordigers vóór de motie, maar er waren 47 tegenstemmen en 7 onthoudingen.
Het was een voorbode van het latere ontslag van Bakhit. Op 17 oktober werd hij door koning Abdullah aan de kant geschoven omdat hij onvoldoende was geslaagd in het doorvoeren van binnenlandse hervormingen.
De koning benoemde dezelfde dag de jurist Awn Khasawneh (61) tot nieuwe premier. Hij was sinds 2000 lid van het Internationaal Strafhof in Den Haag.
Positie van de monarchie
Het ter discussie stellen van de rol van de koning raakte in Jordanië aan een groot taboe en openlijke kritiek zou tot een politieke crisis leiden. Toch waren er uitingen van onvrede.
Koning Abdullah /
Bron: David Bohrer, Wikimedia Commons (Publiek domein)
In februari 2011 werd een brief openbaar waarin 36 leden van de grote bedoeïenenstammen Abdullah toenemend volksverzet in het vooruitzicht stelden als deze geen politieke hervormingen doorvoerde. Daarnaast leverden zij kritiek op overtollige uitgaven en bemoeienis met de besluitvorming, waarmee impliciet werd verwezen naar zijn vrouw, koningin Rania.
Eveneens opmerkelijk was het bericht dat tijdens een werkbezoek van 13 juni aan de stad Tafileh (bijna tweehonderd kilometer ten zuiden van Amman) een stoet auto’s, in één waarvan zich de koning bevond, door enkele tientallen mensen werd bekogeld met lege flessen en stenen. Daarbij zouden verscheidene politieagenten gewond zijn geraakt. Het koninklijk paleis wilde de gebeurtenis echter niet bevestigen.
Abdullah zelf deed op 12 juni een belofte voor politieke hervormingen via een toespraak op televisie. Behalve het intensiveren van de strijd tegen corruptie, kondigde hij aan dat regeringen in het vervolg zouden worden geformeerd op basis van een parlementaire meerderheid. Daarmee zou worden gebroken met de traditie dat de koning zelf een premier aanwees. Voorstellen daartoe zouden door een commissie voor nationale dialoog worden uitgewerkt.
Minister van Informatie treedt af
Deel van het verzet was ook de eis vanuit de journalistiek om vrij en onafhankelijk te kunnen opereren, zonder censuur van de overheid. Op 7 maart 2011 hadden ongeveer zeshonderd journalisten zich in Amman verzameld om hun wensen kracht bij te zetten. Opvallend was de aanwezigheid van de in februari aangetreden minister van Staat voor Media en Communicatie, Taher al-Odwan. Hij was voorheen redacteur van het onafhankelijke dagblad <I>Al-Arab Al-Yawm<P>. ‘Journalisten zouden elke druk moeten verwerpen die hen belet hun werk te doen’, zo verklaarde hij tegenover de demonstranten.
Op 21 juni trad Odwan af omdat hij zich niet kon verenigen met een in het parlement te bespreken wetsvoorstel van de regering om de regels rond persvrijheid vast te leggen. Hij meende dat de vrijheid van meningsuiting er door werd ingeperkt.
Dit artikel maakt deel uit van een special over de Arabische Lente. Daarin komen achtereenvolgens Mauritanië, Tunesië, Egypte, Bahrein, Saoedi-Arabië, Oman, Jordanië, Syrië, Marokko, Jemen en Libië aan bod.