Het dier vergist zich nooit volgens Schopenhauer
De 19e eeuwse filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) staat erom bekend een van de eerste voorvechters voor de rechten van het dier te zijn. Minder bekend is dat dieren in de filosofie van Schopenhauer niet in staat zijn om zich te vergissen. Om het Schopenhaueriaans de formuleren: Een dier kan in tegenstelling tot de mens de wet van de toereikende grond nooit onder een verkeerde wortel opvatten. Hieronder wordt uiteengezet waarom dat zo is.
De wet van de toereikende grond
‘De wet van de toereikende grond’ is in Schopenhauers filosofie de uitdrukking van het ordeningsprincipe van het intellect. Dit ordeningsprincipe heet de causaliteit. De causaliteit treedt onder vier soorten gronden op, te weten de fysische grond, de logische grond, de ethische grond en de wiskundige grond. Het verstand ( of intellect) is volgens Schopenhauer het vermogen om zintuiglijke gewaarwordingen tot aanschouwingen te vormen door middel van de causaliteit. Een zintuiglijke gewaarwording lijkt zo niets anders dan een vergaarbak van prikkels die pas door middel van het verstand omgevormd worden tot aanschouwing. Wellicht spreekt Schopenhauer daarom over een ordeningsprincipe.
Het dier heeft ook een verstand
Nu beschikt bij Schopenhauer in tegenstelling tot Kant ook het dier over een verstand. Het verstand brengt aanschouwelijke kennis tot stand, de rede daarentegen abstracte kennis. Een fundamenteel onderscheid tussen mens en dier betreft de redelijke vermogens van de mens, een vermogen om discursief te denken. Het dier ontbeert dit vermogen. Als het dier dit vermogen níet heeft, dan kent het dier de werkelijkheid ten minste onder een tweetal verschijningsvormen van de wet van de toereikende grond ( lees: vanuit een tweetal gezichtspunten) níet waarop de mens de werkelijkheid wél kent; De logische grond is uitdrukking van de causaliteit in begrippen. Aangezien het dier de rede niet kent is het dier tot deze vorm van onderkenning niet in staat. Ook tot onderkenning van een wiskundige grond is het dier niet in staat, omdat deze grond slechts zuiver formele relaties van plaats en opeenvolging op het oog heeft. Uiteraard is het dier ook niet in staat tot herkenning van de causaliteit vanuit het gezichtspunt van de ethische grond. Hoezeer de ethische grond werkzaam is op het gebied van het handelen en willen ( tot dit laatste is het dier ook in staat), het dier is niet in staat om de motivatie te zien zoals die van binnenuit in het zelfbewustzijn beleefd wordt. Het dier heeft geen vermogen om door innerlijke ervaring inzicht te krijgen in de wijze waarop inwerking van motieven hem tot handelen aanzet. Nu resteert nog de vraag of het dier in staat is om de wet van de toereikende grond als fysische grond op te vatten. Daartoe is het dier op grond van zijn verstand wel in staat, want de gehele werkelijkheid is als fysische grond in staat om het dier prikkels en motieven aan de hand te doen die het determineert.
Hier dier heeft geen vermogen tot redeneren
In zijn verhandeling ‘ Over de vrijheid van de wil’ betoogt Schopenhauer dat we bij veranderingen in de anorganische natuur spreken van oorzaken, bij veranderingen in het vegetatieve - en het dierenrijk van prikkels en bij de mens van motieven. Wellicht zou bij het dierenrijk ook van motieven ( in plaats van prikkels) gesproken kunnen worden, maar dan wel vanuit het besef dat deze motieven nooit een abstract gehalte kunnen hebben. Het dier heeft immers niet de rede als vermogen.
In § 5 van boek 1, deel I van ‘De wereld als wil en voorstelling’ verzet Schopenhauer zich tegen dogmatisme en scepticisme. Het dogmatisme vergist zich, wanneer het zich voordoet als realisme, in de toepassing van de wet van de toereikende grond door het object als oorzaak en het subject als gevolg aan te nemen. Het dogmatisme vergist zich evenzeer wanneer het zich openbaart als Fichteaans idealisme, waarbij het object uit het subject tevoorschijn wordt geroepen. Omdat de wet van de causaliteit als voorwaarde aan de aanschouwing voorafgaat, vergist het scepticisme van Hume zich in de wet van de toepassing van de wet van de toereikende grond in haar algemeenheid.
Conclusie
Het dier zal vergissingen zoals in de voorbeelden van het dogmatisme en scepticisme nooit maken. Omdat het dier slechts de causaliteit optredend als fysische grond kent en de andere drie wortels van de toereikende grond vanwege zijn beperkte kenvermogens niet, kan hij deze in tegenstelling tot de mens nooit verkeerd opvatten.
© 2010 - 2024 Pietercornelis, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Schopehauer en de kunstArthur Schopenhauer is een filosoof uit de Romantiek die een nogal pessimistische visie had op het leven en de wereld. V…
Bronnen en referenties
- Schopenhauer: ‘Ueber die vierfache Wurzel des Satzes vom zureichenden Grunde’. ( 1813)