Wat bedoelde Nietzsche met de uitdrukking "God is dood"?
"God is dood"(Duits: "Gott ist tot") is waarschijnlijk de bekendste en beruchtste uitspraak van de 19e-eeuwse Duitse filosoof Friedrich Nietzsche. Deze zin verschijnt voor het eerst in zijn boek 'De vrolijke wetenschap' onder aforismen 108 ("Nieuwe worstelingen") en 125 ("De dwaas"), en een derde keer in het aforisme 343 ("Onze vrolijkheid"). Het is ook te vinden in 'Aldus sprak Zarathoestra' en het is vooral aan dit werk dat de populariteit van de uitdrukking te wijten is. Nietzsches nihilisme en zijn standpunt over God stuiten nu nog velen tegen de borst.
Nietzsches ambigue verhouding met godsdienst
Friedrich Nietzsche, zoon van een Lutherse pastoor uit Saksen, debatteerde zijn leven lang met kerk en christendom. Hij fulmineerde vooral tegen de waarden van het christendom, maar in zijn geschriften behandelde hij niettemin religieuze thema's zoals de goden van de oude Grieken, het katholicisme en het protestantisme, het boeddhisme, het hindoeïsme en de islam. Hij studeerde voor een korte periode zelfs protestantse theologie in Bonn, en werd op 25-jarige leeftijd benoemd tot universitair hoofddocent Klassieke Filologie in Bazel.
Ontkenning van God en de zin van het leven
Nietzsche wordt beschouwd als de wegbereider voor het existentialisme. Hij ontkende het bestaan van God en weigerde evenmin enige betekenis toe te kennen aan het leven en aan de geschiedenis. Hij eiste een "herwaardering van alle waarden" die de mens moest bereiken met behulp van de "wil tot macht".
Zijn concept van de toekomst van de mensheid, de Übermensch die geen behoefte had aan religie of wetenschap om zijn waarden voor te schrijven, zou later worden misbruikt door de nationaal-socialisten in Duitsland. Apologeten van het nazisme beriepen zich in de jaren dertig en veertig op Nietzsches geschriften als filosofische rechtvaardiging voor hun leer, maar de meeste historici beschouwen dit als een perverse verdraaiing van Nietzsches denken.
Christendom als slavenreligie die de mens wil ketenen
Nietzsche beschouwde de christelijke beschaving als decadent, en in plaats van haar "slavenmoraal" propageerde hij een nieuwe heroïsche moraal waarin de mens van de toekomst het hoogste niveau van passie en creativiteit zou vertegenwoordigen. Deze 'superman' zou zijn eigen normen van goed en kwaad maken. In dit licht dient ook zijn uitspraak 'God is dood' te worden bekeken.
Na de 'dood van God' moet de mens nieuwe waarden scheppen
Nietzsche laat in zijn geschriften de basiswaarden van "waarheid", "moraliteit" en "religie" als kaartenhuisjes in elkaar zakken en vervangt ze door "nihilisme" - niets. De mens moest echter niet bij de pakken blijven zitten, maar integendeel - na de vastgestelde dood van God - alle waarden herwaarderen en "nieuwe waarden" scheppen.
De dood van god: Nietzsche was niet de eerste die erover schreef
Hoewel deze stelling en de betekenis ervan worden toegeschreven aan Nietzsche, hadden andere filosofen, schrijvers en theologen zich reeds eerder over deze kwestie gebogen. Zo had Hegel het concept van de dood van God reeds in 1807 besproken in zijn 'Fenomenologie van de geest'. Daarin beschouwt hij de dood van God als "niet meer dan een gemakkelijk te herkennen onderdeel van de gebruikelijke christelijke verlossingscyclus."
De uitdrukking is bijvoorbeeld ook te vinden in het gedicht 'Le Christ aux oliviers' ("Christus aan de olijfbomen") van Gérard de Nerval uit 1854, en Victor Hugo schreef in zijn sociale roman 'Les Misérables' uit 1862: "Misschien is God dood", hier blijkbaar verwijzend naar Gérard de Nerval zelf. Hugo merkt op dat Nerval "vooruitgang verwart met God, en de onderbreking hiervan met de dood van het Wezen."
Het is in 1882 dat we voor het eerst bij Nietzsche de uitdrukking over de dood van God vinden, namelijk in 'De vrolijke wetenschap'.
De vrolijke wetenschap
Een vertaald fragment uit de toespraak van de dwaas luidt als volgt:
"God is dood! God blijft dood! En we hebben hem vermoord!
Hoe troosten we onszelf, de moordenaars van alle moordenaars?
Het heiligste en machtigste dat de wereld ooit heeft gekend is doodgebloed onder onze messen.
Wie veegt dit bloed van ons af?
Met welk water kunnen we onszelf reinigen?
Welke verzoeningsfeesten, welke heilige spelen zullen we moeten uitvinden?
Is de omvang van deze daad niet te groot voor ons?
Moeten we niet zelf goden worden om ze waardig te zijn?"
- Nietzsche: De vrolijke wetenschap, derde Boek, 125.
Interpretatie van 'God is dood'
Nietzsches kritische visie op het christendom dient gekaderd te worden binnen de groeiende scepsis over religie in die tijd, zoals ze werd verwoord door andere Duitse filosofen als Feuerbach en Schopenhauer. De plaats van religie in het leven van de mens was voordien al niet meer zo dominant als gevolg van de verlichting, het rationalisme en de groei van wetenschappelijke inzichten. Deze ontwikkelingen versterkten bij de mens het besef dat hij meer moest vertrouwen op eigen denken en handelen.
In tegenstelling tot de meeste andere filosofen, en niet alleen die van zijn tijd, is er bij Nietzsche niet echt sprake van een samenhangend filosofisch systeem. Zijn werk is sterk subjectief, doorspekt met soms profetische aforismen en mist inhoudelijke consistentie. Dit geldt ook voor het citaat "God is dood!" dat na Nietzsche door marxisten, existentialisten, nazisten, theologen enzovoort op verschillende wijzen werd geïnterpreteerd.
Nietzsche was ervan overtuigd dat er zonder God positieve nieuwe mogelijkheden voor de mensen zouden komen. Na het loslaten van het geloof in God kon de menselijke creativiteit zich volgens hem immers vrijelijk ontwikkelen. Wanneer mensen ermee zouden ophouden hun ogen naar de hemel te richten, op zoek naar Goddelijke leiding, zou niets hen nog in de weg staan om te genieten van de waarde van de wereld waarin zij leefden.
"Er is geen wezen dat verantwoordelijk is voor het feit dat iemand überhaupt bestaat,
dat iedereen is zoals hij is, dat iedereen werd geboren in bepaalde omstandigheden en in een bepaalde omgeving
- Het is geweldig dat een dergelijk wezen ontbreekt."
- Nietzsche: Wille zur Macht