Het begrip 'natuur' bij Descartes, Hobbes en Spinoza
Het begrip 'natuur' speelt in het werk van Descartes, Hobbes en Spinoza een belangrijke rol. Geen van de drie gebruikt het op de dagelijkse manier, om bossen of valleien aan te duiden. Wat nu volgt dient te verhelderen hoe de drie filosofen het begrip 'natuur' hanteren en hoe ze hierin van elkaar verschillen.
Descartes
‘Natuur’ is bij Descartes een minder centraal begrip dan bij Hobbes en Spinoza, zoals we later zullen zien. Hij heeft niet een theorie ontwikkeld waarin het begrip een belangrijke rol speelt, zoals bij Hobbes het geval is. Ook heeft hij geen definitie van natuur gegeven zoals Spinoza dat deed. Descartes veronderstelt eerder een bepaalde definitie van natuur in zijn werk zonder aan die definitie zelf speciale aandacht te geven.
Toch is zijn begrip van natuur van groot belang in zijn werk. Hij ontwikkelt namelijk een methode die zou moeten helpen in het verkrijgen van echte kennis – van de natuur. De natuur is het domein waarover we volgens Descartes kennis kunnen en moeten vergaren. Als we gestructureerd en methodisch te werk gaan, kunnen we alles over de natuur te weten komen.
Er zijn drie substanties: res extensa (uitgebreide zaak of materie), res cogitans (denkende zaak of geest) en God.
Voor Descartes is ‘natuur’ de wereld van de driedimensionale materie, die te begrijpen is volgens de vorm en structuur van materie en de drie wetten van beweging, en van de immateriële geest of intellectuele substantie, die onder andere te kennen is via psychologie. De wereld van materie heeft een paar fundamentele eigenschappen en functioneert volgens een paar universele wetten. De denkende zaak, of immateriële geest, valt wel onder natuur, maar het is alleen de uitgebreide zaak die onderhevig is aan natuurwetten. De menselijke geest, ook al is die verbonden met de materie via het brein, valt buiten de natuurwetten.
Volgens Descartes is er geen ruimte zonder materie, dus vacuüm bestaat niet (op dit punt verschilt hij van opvatting van Blaise Pascal).
Hobbes
Hobbes gebruikt het begrip ‘natuur’ om een bepaalde toestand of staat aan te duiden waarin een groep mensen zich kan bevinden; een staat zonder overheid of wetten, een staat van wanorde. In de natuurlijke staat is er geen eigendom, rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid.
In de natuurlijke staat wil iedereen zijn vrijheid behouden maar ook macht krijgen over de ander. Dat zorgt voor een strijd zoals die plaats zou kunnen vinden in een zwembad, waar mensen de koppen van anderen onderwater duwen om zelf boven water te kunnen blijven. De strijd in de natuurlijke staat is een oorlog van allen tegen allen. En in de oorlog zijn kracht en bedrog de enige deugden, omdat ze dienen tot zelfbehoud. In oorlog heeft medelijden weinig zin, want daar ga je zelf aan ten onder.
Zelfbehoud en machtsstreven zijn de verborgen krachten of drijfveren achter dit gedrag. Volgens Hobbes zijn we allemaal uit op macht. Wat ons machtsstreven in de weg zit voelen we als pijn, en wat ons machtsstreven bevordert, als plezier. Machtsstreven is niet iets waarvoor de mens kiest. Het dient niet als een rationele verklaring voor het gedrag van de mens, maar is eerder een natuurlijke drang of een instinct. Van nature zijn we geen sociale wezens maar elkaars vijand (homo homini lupus). Samenlevingen zijn dus ook niet natuurlijk, en solidariteit en sympathie zijn niet spontaan.
Om aan de natuurlijke staat, waarin de (beestelijke) krachten die de mens drijven aan het oppervlak komen, een eind te maken moeten mensen samenkomen en een sociaal contract vormen; ze moeten een soeverein kiezen aan wiens autoriteit ze zich zullen onderwerpen. De rationele mensen zien in dat als ze geen overheid oprichten, er nooit een einde zal komen aan de staat van wanorde. Maar ze kunnen de menigte niet simpelweg overhalen met rationele argumenten om hun bevelen op te volgen.
Dat betekent dat een kleine groep mensen naar de macht moet grijpen en de anderen moet dwingen te gehoorzamen. (Dit laatste is een toevoeging van Spinoza.) Zelfbehoud dient opnieuw als motief voor het eindigen van de natuurlijke staat. Alleen door onderwerping aan kunstmatige regels en wetten gevormd door de soeverein is het mogelijk te ontkomen aan de universele oorlog van allen tegen allen, waarin het leven ‘akelig, wreed en kort’ is.
Hobbes had, niet onbeïnvloed door zijn persoonlijke achtergrond, een angst voor anarchie, of de natuurlijke staat, met zijn conflict tussen tegengestelde fanatici. Omdat de Staat het enige alternatief is voor anarchie heeft Hobbes daarvoor een voorkeur, hoe slecht de regering ook is. De burger moet gehoorzaam zijn aan de soeverein. Opstand is geen optie. Enkel wanneer de regering zo slecht is dat de natuurlijke staat boven het bewind van die regering te verkiezen is.
We zien dus dat Hobbes het begrip natuur gebruikt om de staat te beschrijven waarin de mens zich bevindt vóór het oprichten van een samenleving (of na het vallen van de overheid), vóórdat hij zijn wapen inlevert bij een autoritaire instantie en daarvoor in de plaats het recht krijgt beschermd te worden. Dit is een staat waarin de eigenliefde en de bestaansdrift zich sterk uitdrukken in een oorlog van allen tegen allen.
Spinoza
In Spinoza’s denken speelt het begrip ‘Natuur’ een belangrijke rol. Wat betreft de natuurlijke staat sluit Spinoza grotendeels aan bij Hobbes, aan wie hij de kern van zijn politieke theorie ontleent. In de natuurlijke staat is er geen goed of fout, want fout bestaat in het ongehoorzaam zijn aan de wet. Opstand is iets slechts en democratie is de ‘meest natuurlijke’ regeringsvorm.
Maar Spinoza hanteert het begrip natuur ook op een heel andere manier, namelijk om de substantie van het universum aan te duiden. Natuur is de enige substantie die er is. Al dat is, is deel van de natuur. De natuur bestaat noodzakelijk en alles komt er oorzakelijk en noodzakelijk uit voort. In de natuur verloopt alles volgens logische wetten en gebeurt alles dat gebeurt volgens absolute logische noodzakelijkheid. Omdat alles dat er is natuur is, één substantie, moeten verbanden en verscheidenheid illusoir zijn.
Daaruit volgt dat wonderen of andere bovennatuurlijke verschijnselen onmogelijk kunnen plaatsvinden. Wonderen zijn doorbrekingen van natuurwetten, maar natuurwetten kunnen niet worden doorbroken, want ze zijn onveranderlijk. Niets gebeurt buiten de wetten van de natuur om en niets valt buiten de natuur, zelfs niet de menselijke geest of ziel, anders dan bij Descartes, die beweerde dat de menselijke ziel ontkwam aan de wetten van de natuur.
Volgens Spinoza zijn er twee zijden van de natuur. Er is natura naturans, de producerende (‘naturende’) natuur, en er is natura naturata, de ‘genatuurde’ natuur. In simpele woorden bestaat de eerste uit de universele, onveranderlijke wetten en de tweede uit modificaties van deze universele, onveranderlijke wetten.
Problemen, zowel religieus als filosofisch van aard, ontstaan waar Spinoza God identificeert met Natuur. In de Latijnse versie (in de Nederlandstalige is het woord Natuur weggelaten of verwijderd) schrijft hij: ‘’Dat eeuwige en oneindige wezen dat we God noemen, of Natuur, handelt uit dezelfde noodzaak als die waaruit hij bestaat.’’
De identificatie van God met Natuur laat geen ruimte voor een transcendente, persoonlijke God. Spinoza had dan ook een begrip van God dat radicaal verschilde van dat van zijn meeste tijdgenoten. Hij had geen religieus ontzag voor God en was tegen eerbiedige onderwerping aan God.
Om tot een volledig begrip van Spinoza’s gebruik van de term ‘natuur’ te komen is het essentieel te weten of hij God identificeerde met heel de natuur of alleen met natura naturans. Welke van de twee het geval is, is een onderwerp van discussie onder geleerden, helaas nog zonder consensus.
Conclusie
Hobbes, Descartes en Spinoza maken op uiteenlopende manieren gebruik van het begrip ‘natuur’. Omdat ze daarbij niet alle drie hetzelfde op het oog hebben, zoals bijvoorbeeld het geven van een definitie van natuur, zou het onjuist zijn ze tegen elkaar af te wegen. Maar we kunnen ze wel met elkaar vergelijken.
Hobbes gebruikt het begrip ‘natuur’ om de staat en het gedrag van de mens te beschrijven vóór onderwerping aan kunstmatige wetten opgesteld door een overheid. Dit vormt een belangrijke basis voor de verdere ontwikkeling van zijn politieke theorie, bijvoorbeeld om te beargumenteren dat iedere vorm van regering, zelfs tirannie, beter is dan anarchie. Spinoza pakt zijn ideeën over de natuurlijke staat op en gebruikt ze in zijn eigen politieke theorie.
Descartes’ begrip van de natuur lijkt meer in de buurt te komen van het begrip dat veel hedendaagse (natuur)wetenschappers van natuur hebben: natuur is de wereld, die te beschrijven en verklaren is in puur wetenschappelijke termen. Waarschijnlijk komt dit begrip van natuur grotendeels overeen met bijvoorbeeld dat van Stephen Hawking, die in het begin van het populair wetenschappelijk boekje The Grand Design zegt dat de filosofie de wetenschap niet heeft kunnen bijbenen, geen antwoorden heeft kunnen vinden op de grote vragen, en nu dood is. Een verschil tussen de meeste moderne wetenschappers en Descartes is dat de eerste niet zullen beweren dat de ziel buiten de wetten van de natuur valt, zoals Descartes dat nog wel deed.
Spinoza’s begrip van natuur komt (deels) overeen met dat van Descartes, waar hij van mening is dat men ernaar moet streven God of Natuur te begrijpen op een helder en welonderscheiden manier om in te zien hoe alles uiteindelijk afhangt van hogere natuurlijke oorzaken en dat natuurlijke kennis alleen kan worden verkregen d.m.v. de rede en wetenschap. Dit begrip van de natuur wringt met de moderne wetenschap waar Spinoza de nadruk legt op de rede, terwijl tegenwoordig observatie en experiment minstens zo belangrijk worden geacht. Verder deed Spinoza een hoop stof opwaaien in de gelovige gemeenschap met zijn identificatie van God met Natuur. Het zou daarmee kunnen worden gezegd dat zijn gebruik van het begrip ‘Natuur’ het meest controversiële was van de drie.