Over de Methode - Descartes
In 1637 schreef Descartes zijn Verhandeling Over de Methode (Discours de la Methode), waarin hij zegt onbetwijfelbare waarheid te zoeken. Origineel werden naast dit werk drie wetenschappelijke verhandelingen gepubliceerd: La Dioptrique, Les Météores en La Géométrie. Over de Methode is een kort werk en is toegankelijk geschreven; het was bedoeld voor een breed publiek. Hieronder volgt een samenvatting van de inhoud per deel.
I: Overwegingen m.b.t. de wetenschappen
Gebrek aan verstand is geen probleem, want verstand is iets dat gelijk is verdeeld onder de mens. Maar van belang is, hoe en in welke richting we het verstand sturen. Descartes legt uit hoe hij denkt een methode gevonden te hebben om tot zekere kennis te komen, en hoe de behoefte aan zo’n methode zich aan hem voordeed, namelijk door het ontbreken van een wetenschap die berust op absolute kennis. Om dit uit te leggen bespreekt hij kort ieder van de wetenschappen en hun nut en zegt vervolgens dat geen van hen leidt tot de heldere en zekere kennis waarnaar hij opzoek is.
Het valt hem op dat op de sterke basis van de wiskunde geen verdere structuur van kennis is gebouwd, terwijl vanuit de wankele fundamenten van de antieke moralisten een enorm paleis is opgetrokken. Descartes beslist afstand te doen van zijn boeken en zichzelf tot object van studie te maken in een poging een fundament van absolute zekerheid te vinden.
II: Regels van de methode
Descartes legt uit waarom het hem zinvol lijkt niet te bouwen op de oude fundamenten maar een fundament te vinden geheel van hemzelf. Hij bespreekt de problemen van de onderneming om alles te betwijfelen. Vervolgens introduceert hij zijn vier regels van de methode: (1) Neem nooit iets aan voor waar waarvan je de waarheid niet helder en duidelijk inziet; (2) Verdeel moeilijkheden in zoveel mogelijk stukken zodat ze makkelijker zijn op te lossen; (3) Behandel eerst de simpelste objecten van kennis, om geleidelijk naar die van steeds hogere ingewikkeldheid te vorderen; (4) Herzie grondig de vooruitgang die is gemaakt bij het toepassen van de methode en zorg dat niets over het hoofd is gezien.
Verder legt Descartes uit hoe hij de volgende jaren, met deze regels als strikte richtlijnen, zou pogen iets te vinden van absolute zekerheid.
III: Regels van de moraal afgeleid uit de methode
Descartes stelt zichzelf drie morele regels of maximen voor in de tijd waarin hij nog niet kan oordelen over wat zeker is en wat onzeker: (1) Gehoorzaam de wetten en gewoonten van het land, gedraag je volgens het geloof en gedraag je gematigd; (2) Wees standvastig en vastberaden in handelingen (om tenminste ergens te komen. Voorbeeld: zoals bij verdwalen in bos); (3) Verover jezelf in plaats van fortuin, pas je behoeften aan in plaats van de orde van de wereld, verlang niets dat je niet kunt verkrijgen (deze derde regel is een grondbeginsel van stoïcijnse filosofie, die moet leiden tot tevredenheid).
Geleidelijk ging hij vooruit in de zoektocht naar zekere kennis door het volgen van zijn methode en door zijn geest te ontdoen van dingen die betwijfeld konden worden. Na negen jaren had hij nog geen definitief antwoord. Hij ging in Holland wonen, waar hij de rust vond die nodig was voor meditatie en verder werk aan zijn methode.
IV: Het bestaan van God en de menselijke ziel
Descartes legt uit hoe hij tot de waarheid, ik denk dus ik ben, komt, en neemt deze waarheid als zijn grondprincipe. Vanuit dit principe beredeneert hij dat er een immaterieel, denkend ding moet zijn, namelijk de ziel. Dan beredeneert hij dat God bestaat omdat er een zijnde moet zijn waarvan hij afhankelijk is en waarvan hij alles wat hij heeft kreeg, en dit zijnde is God.
V: Natuurkundige vraagstukken, i.h.b. het hart, de moeilijkheden van geneeskunde, het verschil tussen de ziel van de mens en van het beest
Descartes bespreekt de natuurwetten en geeft vervolgens een samenvatting van zijn (wetenschappelijke) verhandeling, die hij niet heeft gepubliceerd vanwege bepaalde overwegingen (veroordelingen Galilei, 1633). In zijn verhandeling, schrijft hij, gaat hij van een beschrijving van levenloze lichamen en planten naar een beschrijving van dieren, in het bijzonder de mens. Hij zegt dat er lichamelijke functies zijn die onafhankelijk zijn van de ziel. Vervolgens geeft hij een beschrijving van de werkingen van het hart. Hij komt tot de propositie dat de mens een machine is gemaakt door de handen van God. Dan geeft hij twee manieren om een machine die gelijk is aan de mens in uiterlijk en handelen te onderscheiden van een echt mens: (1) De machine kan zijn gedachten niet uitdrukken op een manier gelijk die van ons; (2) Alhoewel de machine in staat mag zijn bepaalde taken perfect uit te voeren, zijn er altijd dingen die wij wel kunnen en de machine niet.
Dit brengt Descartes tot het verschil tussen mens en beest. Hij beredeneert dat beesten geen verstand hebben, want zelfs de minst ontwikkelde mens kan dingen die het beest niet kan (namelijk zijn gedachten onder woorden brengen). Hij eindigt met een korte bespreking van de ziel en zegt dat deze onsterfelijk is.
VI: Vooruitgang wetenschap, redenen om te schrijven
Hier begint Descartes met uit te leggen waarom hij zijn vindingen publiek maakt. Dan spreekt hij over zijn methode en over wat deze kan betekenen voor de toekomst en voor de ontwikkeling van de wetenschap. Hij beschrijft zijn houding tegenover zijn werk. Hij vraagt anderen om het zijn uitgever te laten weten wanneer ze in zijn werk een fout menen te bespeuren. Zo kan hij zijn werk verbeteren of, als hij het niet ziet als een fout, zijn principes verdedigen. Verder vraagt hij de mensen die zijn werk lezen dit met grote aandacht te doen, en zonder te snel tot een oordeel te komen, en legt hij uit waarom hij in het Frans schrijft, en niet in het Latijn.