Filosofie voor beginners: De Barok (de 17e eeuw)
In de 17e eeuw begint de Barok. In dit tijdperk zijn er veel spanningen tussen onverzoenlijke contrasten. Aan de ene kant was er in de kunst en het dagelijks leven een pompeuze en opzichtige levensstijl. Aan de andere kant zochten veel mensen een leven van religieuze afzondering en van onthouding van wereldse genoegens. De Barok werd enerzijds gekenmerkt door ijdelheid en praalzucht. Anderzijds waren er ook mensen die zich bezighielden met de vergankelijkheid van alle dingen.
De informatie van dit artikel komt uit het boek "De wereld van Sofie" van Jostein Gaarder. Zie de special
De wereld van Sofie: een geschiedenis van de filosofie
De filosofie tijdens de Barok
Tijdens de Barok werd ook de filosofie gekenmerkt door totaal verschillende manieren van denken. Sommigen dachten dat het bestaan van spirituele of geestelijke aard was, dit uitgangspunt wordt ook wel
Idealisme genoemd. Daarentegen, wilden anderen juist alle verschijnselen in de wereld om ons heen herleiden tot concrete, fysische grootheden. Dit uitgangspunt wordt ook wel
Materialisme genoemd. Dit materialisme werd steeds opnieuw gevoed vanuit de natuurwetenschap. Bijvoorbeeld Newton wees erop dat in het hele universum dezelfde wetten van beweging golden. Newton ondersteunde met zijn bevindingen het
mechanistische wereldbeeld. Volgens dit beeld wordt alles gestuurd door hetzelfde mechaniek. Filosofen met een extreem mechanistische opvatting stelden zelfs dat alles het product is van mechanistische processen, ook onze dromen en gedachten. Denkprocessen zouden volgens hen dezelfde relatie hebben als urine tot onze nieren en gal tot onze lever.
Thomas Hobbes
Hobbes was een materialist. Hij dacht dat alle verschijnselen, ook mensen en dieren, uitsluitend uit stofdeeltjes bestonden. Zelfs het bewustzijn of de ziel van de mens kwam volgens hem voort uit de bewegingen van piepkleine stofdeeltjes in de hersenen.
Leibniz
Leibniz ging tegen de materialisten in en wees erop dat het grote verschil tussen het materiële en het geestelijke was dat materiële dingen in steeds kleinere stukjes kunnen worden opgedeeld, terwijl een ziel niet in tweeën kan worden gedeeld.
Descartes
Descartes was een
rationalist, net als Socrates, Plato, en Augustinus. Zij hadden de mening dat het verstand de enige zekere bron van kennis was. De basis voor de moderne filosofie werd door Descartes gelegd. Hij was de eerste die, sinds de renaissance (zie
Filosofie voor beginners: De Renaissance) , zijn eigentijdse ideeën in een samenhangend
filosofisch systeem onderbracht. Hij richtte zich op twee probleemstellingen. De eerste vraag was
wat wij als mens konden weten. De tweede vraag was
de relatie tussen lichaam en geest.
Ik denk, dus ik ben
Descartes wilde de
mathematische methode toepassen op filosofische beschouwingen. Hij stelde dat we iets pas als waarheid mogen aannemen als we heel zeker weten dat het waar is. Om dit te bereiken moest volgens hem een samengesteld probleem eerst in zoveel mogelijk afzonderlijke delen worden opgesplitst. Zo kon met de allereenvoudigste gedachten worden begonnen, waarna een filosoof van het eenvoudige naar het samengestelde kon gaan. Zo ontstond een nieuw inzicht. Descartes vond dat we overal aan zouden moeten twijfelen en dat hij zich van alle oude gedachten van vorige filosofen moest ontdoen, voordat hij aan zijn eigen filosofische onderzoek begon. Sterker nog, Descartes vond dat we niet eens konden vertrouwen op onze eigen zintuigen. 'Ook als we dromen, denken we dat wat we meemaken, echt gebeurt'. Echter, van één ding konden we volgens Descartes wel zeker zijn. Dat is het feit dat hij twijfelt, wat bewijst dat hij denkt, en als hij denkt, dan moet het wel vaststaan dat hij een denkend wezen is. Oftewel,
"Cogito, ergo sum" (Ik denk, dus ik ben).
Een volmaakt wezen
Wanneer Descartes zich vervolgens afvraagt of hij andere dingen nog zeker weet, behalve dat hij een denken wezen is, komt hij tot de conclusie dat hij ook een duidelijke voorstelling heeft van
een volmaakt wezen. Die voorstelling heeft hij altijd gehad en kan niet van hemzelf afkomstig zijn, omdat hij zelf niet volmaakt is. Dus moest volgens hem de voorstelling van een volmaakt wezen afkomstig zijn van het volmaakte wezen zelf, namelijk God. Hij was dus ook zeker dat er een God was.
Een dualistisch wereldbeeld
Net als Plato was Descartes ervan overtuigd dat er een sterke scheiding was tussen lichaam en geest (zie
Filosofie voor beginners: Socrates, Plato, Aristoteles). Descartes was
een dualist. Hij vond dat er twee verschillende vormen van werkelijkheid (
substanties) bestonden: het denken, oftewel de ziel, en de uitgebreidheid, oftewel de materie. De ziel is alleen maar bewust, die neemt geen ruimte in en kan daarom ook niet in steeds kleinere delen worden opgesplitst. Daarentegen, kent de materie alleen maar uitbreiding, ze neemt wel plaats in de ruimte in en kan altijd in steeds kleinere delen worden gesplitst, maar zij is niet bewust. De substanties zijn onafhankelijk van elkaar. Beide substanties waren volgens Descartes afkomstig van God, want alleen God bestaat onafhankelijk van iets anders. Dieren behoorden volgens hem tot de uitgebreide werkelijkheid, hun levens en beweging verlopen
mechanisch. Dieren zijn dus een soort automaten, net zoals het lichaam van de mens een soort automaat is volgens Descartes. Dit past binnen zijn tijdsgeest, waarin mensen gefascineerd waren door machines.
Spinoza
Spinoza was de eerste die de bijbel op een
historisch-kritische wijze opvatte. Hij verwierp het idee dat de bijbel volledig door God was geïnspireerd. Oftewel, als wij de bijbel lezen, moeten we er ons de hele tijd bewust van zijn in welke tijd het is geschreven. Spinoza maakte zich sterk voor vrijheid van meningsuiting en religieuze tolerantie. De tegenstand waar hij hierdoor mee te maken kreeg, zorgde er uiteindelijk voor dat hij een teruggetrokken leven ging leiden, welke hij helemaal aan de filosofie wijdde. Eén van de kernpunten van Spinoza's filosofie was dat hij de dingen vanuit het perspectief van de eeuwigheid wilde bekijken. Spinoza vond niet alleen dat alles wat bestond deel uitmaakte van de natuur. Hij trok ook parallelen tussen God en de natuur. Spinoza was een
pantheïst. Hij zag God in alles wat bestond en hij zag alles wat bestond in God.
Ethiek
Spinoza's belangrijkste boek was "
Ethica, naar geometrische methode beschreven". In zijn ethiek wilde hij aantonen in hoeverre het leven van een mens door de wetten van de natuur werd bepaald. De natuur, ook wel substantie of God genoemd, was het enige wat bestond volgens Spinoza. Alles wat bestaat kon op substantie teruggevoerd worden, ook dat wat geestelijk is. In tegenstelling tot Descartes, heeft Spinoza dus geen dualistische opvatting van de werkelijkheid. Spinoza was een
monist. Wel stelde Spinoza dat mensen God onder twee verschijningsvormen of
attributen kende. Dit waren het denken en de uitgebreidheid van Descartes. Volgens Spinoza waren er verschillende
modi, of uitingsvormen, van de attributen. Een voorbeeld: een bloem is een modus van het attribuut uitgebreidheid, en een gedicht over diezelfde bloem is een modus van het attribuut denken. Echter allebei zijn het in essentie uitdrukkingen van de substantie, God of de natuur. Deze natuur uitte zich alleen maar via de wetten van de natuur. Spinoza dacht dat God - of de wetten van de natuur - de
interne oorzaak was van alles wat er gebeurde.
Het determinisme
Spinoza had
een deterministische kijk op het leven van de natuur. Oftewel, alles wat in de natuur gebeurt, is noodzakelijk. Volgens hem kan een mens naar vrijheid streven om zonder externe dwang te kunnen leven. Hij zal echter nooit een vrije wil krijgen. Wij bepalen niet zelf wat er met ons lichaam gebeurt, deze is alleen maar een modus van het attribuut uitgebreidheid. Een vergelijking: Er zijn twee even oude bomen, waarbij de ene boom op een zonnige en vruchtbare plek staat en de andere op droge grond in de schaduw. De boom met de beste groeiomstandigheden zal het grootste groeien. Volgens Spinoza heeft deze boom alle vrijheid gehad om zijn aangeboren mogelijkheden te ontwikkelen. Een appelboom kan echter geen peren of pruimen dragen.