Alexis de Tocqueville en egostreling in de 21e eeuw
Alexis de Tocqueville is een belangrijke denker uit de 19e eeuw, die een aantal belangrijke werken schreef over de wisselwerking van sociale cohesie, gelijkheid en status in de maatschappij. Wat zou De Tocqueville concluderen als hij de maatschappij van nu kon bestuderen?
De sociologie van Alexis de Tocqueville
De 19e eeuw was een periode waarin een toenemende modernisering plaatsvond. Alexis de Tocqueville, een belangrijke historicus/socioloog/politiek wetenschapper/ filosoof (Pope, 1986, p. 12) uit die tijd zag in de modernisering vooral het proces van toenemende sociale gelijkheid. “Hij beschouwde de gelijkheid van bestaanscondities als het grondmerk van het moderne, democratische cultuurpatroon” (Loo, 1990, p. 170). De sociale status van mensen is steeds minder afhankelijk van zaken die hij zelf niet in de hand heeft, zoals de stand en de familie waarin hij wordt geboren, maar meer van zaken waar hij zelf invloed op heeft, zoals uiterlijk vertoon. In de 21e eeuw is de mogelijkheid om de sociale status te verhogen bij velen de oorzaak van een doorgeschoten en voortdurende zucht om erkenning en promotie.
Doordat iedereen in principe gelijk is en sociale posities niet langer vaststaan, heeft iedereen de kans om zichzelf optimaal te ontwikkelen. Iedereen is gelijk, en daarom wil ieder ook een meerdere zijn tegenover zijn gelijken. Het wordt in de moderne maatschappij als een deugd gezien om persoonlijke ambities na te streven en aldus de sociale status te verhogen. De moderne mens is voortdurend verwikkeld in een concurrentiestrijd. Doordat mensen zich steeds weer willen onderscheiden van hun medemens, raken zij in een isolement. Zij kunnen niet meer terugvallen op instituten als de kerk en ook het gezin staat op steeds lossere schroeven (Putnam, 1995, p. 671). Het individu komt hierdoor meer en meer op zichzelf te staan.
Verenigingszucht
In het Amerika waarin De Tocqueville leefde, dat van 1840, werd het toenemende individualisme opgevangen door ‘verenigingszucht’ (Loo, 1990, p. 171). Als burgers in het Amerika van toen iets wilden ondernemen, bundelden zij hun krachten zodat er naar hen geluisterd werd en hun eisen ingewilligd werden. In het Amerika van nu, en ook in het Europa van nu, is die drang tot vereniging niet meer zo sterk aanwezig. De tijd die besteed wordt aan clubs en organisaties is sinds 1965 met ongeveer de helft gedaald. Dat komt vooral doordat men het te druk heeft de 24-uurseconomie in stand te houden en doordat men zichzelf welvarend genoeg vindt. Mensen gaan derhalve steeds minder met elkaar om (Putnam, 1995, p. 666) en komen steeds meer als losse elementen naast elkaar te staan. “Divided, weak, and free to pursue their materialistic goals, the citizens seldom actively seek to oppose the government. Even should they desire to do so, they lack the means – that is, the power of organisation” (Pope, 1986, p. 142).
Enerzijds ziet men dus een toenemende individualisatie, anderzijds is een duidelijke hang naar acceptatie zichtbaar. Mensen presenteren zich graag als onafhankelijke, autonome individuen, maar blijken veel waarde te hechten aan andermans oordeel. Een mens gelooft niet meer in zijn eigen kracht, tenzij een ander hem vertelt dat hij dat kan doen. Er is een voortdurende behoefte aan erkenning. Deze behoefte leidt tot conformisme en dat maakt een burger op zijn zachtst gezegd maatschappij-onkritisch. Iemand die geaccepteerd wil worden, gaat niet klagen over dingen die hem tegenstaan. Daar heeft hij niet eens tijd voor, want hij is voortdurend bezig op de hoogte te blijven van wat er leeft, zodat hij mee kan praten over zaken die er bij anderen toe doen. De publieke opinie is zijn opinie. Als iemand al maatschappelijk actief wordt, doet hij dat eerder omwille van de egostreling die hij daardoor ontvangt door een bewonderend publiek, dan om morele betrokkenheid jegens de samenleving (Loo, 1990, p. 180).
Was dit in de tijd van De Tocqueville al zichtbaar, tegenwoordig is het een overduidelijk feit dat mensen zich graag spiegelen aan hun gelijken. Vooral onder jongeren is het een belangrijk issue erbij te horen, maar toch net iets beter te zijn dan de rest. Dat onderscheid komt vooral tot uiting in consumentisme. Een duidelijk voorbeeld is de run op mobiele telefoons. Had tien jaar geleden nog bijna niemand een gsm, tegenwoordig heeft bijna iedereen er wel een of twee. Om zich toch te kunnen onderscheiden, is het nodig om up-to-date te blijven en sommige jongeren zien het daarom als noodzakelijk om de drie maanden een nieuwe telefoon te kopen met allerlei gadgets en waar je wonder boven wonder ook nog mee kunt bellen. Om deze dure hobby te bekostigen, nemen ze bijbaantjes en sommigen nemen grote schulden voor lief om hun hang naar acceptatie te bekostigen (Elshtain, 1995, p. 13).
Onderscheid hoeft echter niet altijd zoveel te kosten. Aan minieme verschillen is soms te zien tot welke groepering een persoon behoort. Aan kleine, maar veelbetekende details, zoals de manier waarop iemand zijn veters strikt, kan te zien zijn tot welke groep een jongere behoort, welke kleding hij draagt, naar welke muziek hij luistert en zelfs de algemene levensstijl van een jongere is vaak af te lezen aan zijn uiterlijk.
Idols, X-factor en Popstars
Deze zucht om acceptatie en bewondering culmineerde in het fenomeen Idols. Het begon met een open auditie waar zo’n 2000 jongeren aan meededen. Allemaal hadden ze hetzelfde doel voor ogen: beroemd en vereerd worden. Het ging hen eerder om zelfverheerlijking dan om zelfverwerkelijking, want van intellectuele of artistieke ontplooiing is er in het programma geen sprake. Wanneer het is afgelopen, is er een winnaar, een primus inter pares. Het is niet zomaar iemand waar anderen tegenop kijken; het is een idool, een afgod. Individualisering ten top.
Een voorloper van Idols, Starmaker genaamd, had een zelfde soort verloop en leidde tot het ontstaan van het popgroepje K-otic. Om maar een zo groot mogelijk publiek te bereiken, maken deze tienersterretjes zo middelmatig mogelijke popdeuntjes. De hang naar erkenning wordt hier geprevaleerd boven artistieke vrijheid of zelfontwikkeling. Middelmatigheid en normaliteit worden hier dus nagestreefd om tot acceptatie te komen bij een zo groot mogelijke publiek.
En dan hebben we het hier nog maar over de idolen zelf. De grote massa, die vol bewondering opkijkt naar hun afgoden en zich aan hen spiegelt, is niet zo geniaal als de mensen die K-otic groot maakten en volgt hun idolen op de voet in alles wat ze doen. Ze is angstig om uit de toon te vallen en vervalt dus automatisch tot middelmatigheid. Liever middelmatig dan ongeaccepteerd.
Conclusie
De Tocqueville meende, dat in een vrije en gelijke maatschappij vooral zelfverwezenlijking zou worden nagestreefd. Door zich te groeperen in verenigingen, zoals dat in Amerika gebeurde, bleven mensen echter sociaal betrokken en de verhouding egoïsme/altruïsme in balans. In de maatschappij van nu wordt vooral nagestreefd de schijn op te houden bij anderen verwezenlijkt te zijn en het gemaakt te hebben. Mogelijke sociale betrokkenheid wordt de kop ingedrukt door de drang naar bewondering van anderen. Als iemand al vrijwilligerswerk of iets dergelijks gaat doen, is dit vaak te doen om de complimenten die dit oplevert. Van enig altruïsme is dus geen sprake, maar van zelfverwezenlijking evenmin. Zelfverheerlijking is het devies; en egostreling lijkt het belangrijkste goed te zijn geworden.
© 2010 - 2024 Tekster, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Het symbolisch interactionismeIn de sociologie gelden er drie (hoofd)stromingen; het structureel functionalisme, de conflictsociologie en het symbolis…
Criminologie: Wat is het?De criminaliteit is een spraakmakend onderwerp. We praten en schrijven er graag over en ook kijken we graag televisiepro…
Mondiale rechtvaardigheidEr bestaat nog steeds een immens groot verschil tussen de westerse wereld en ontwikkelingslanden. Waar de westerse werel…
Bronnen en referenties
- Loo, Hans van der, Reijen, Willem van, & Adriaansens, Hans (1990). Paradoxen van modernisering: een sociaal-wetenschappelijke benadering. Muiderberg:Coutinho
Pope, Whitney (1986). Alexis de Tocqueville. His Social and his Political Theory
Putnam, Robert (1995). ‘Tuning In, Tuning Out: The Strange Disappearance of Social Capital in America’. PS: Political Science and Politics, 28
Elshtain, Jean Bethke (1995). Democracy onTrial. New York: Basic Books