Onder welke groepen in Nederland komt armoede voor?
Zelfs in zo'n welvarend land als Nederland komt armoede voor. Mensen die wij arm noemen in Nederland kunnen vaak nog maar net hun vaste lasten betalen, maar houden daarna vrijwel geen geld meer over. Ze kunnen hierdoor geen familie te eten vragen, uitstapjes ondernemen, regelmatig nieuwe kleren kopen of nieuwe schoolboeken voor hun kinderen aanschaffen om zomaar een paar voorbeelden te noemen. Maar wie komen er nou eigenlijk in zo'n situatie en waarom uitgerekend zij?
Belangrijkste oorzaken van armoede
Veel mensen vragen zich af hoe je nou eigenlijk arm kunt worden in zo’n land als Nederland. Hier zijn tal voor verschillende oorzaken aan te wijzen, maar veruit de meest belangrijke zijn: ziekte, werkloos raken, scheiden, gat in je hand hebben en soms wordt armoede gewoon van generatie op generatie doorgegeven. De recessie van de laatste jaren heeft de armoede ook nog eens verbreed. Er zijn door de recessie bijvoorbeeld veel werklozen bijgekomen, die na een periode in de WW in de bijstand terecht kwamen. Dit betekent vaak een sterke inkomensdaling waardoor armoede op de loer ligt- zeker als de vaste lasten, zoals de hypotheek of de huur, nog zijn afgestemd op het veel hogere salaris. Natuurlijk is het ook moeilijker voor iedereen om weer werk te vinden. Het kabinet heeft de laatste jaren door de recessie ook nog eens flink bezuinigd (zoals op sociale voorzieningen), waardoor veel mensen en armen in Nederland het alleen maar moeilijker hebben gekregen. Veel huishoudens met weinig inkomen zien zich genoodzaakt schulden te maken.
Risicogroepen
In Nederland zijn een paar risicogroepen aan te wijzen, groepen die meer kans op armoede hebben dan andere groepen. De belangrijkste zijn eenoudergezinnen, niet-westerse allochtonen, werkende armen en chronisch zieken.
Eenoudergezinnen
Bij eenoudergezinnen is het in 90% van de gevallen de moeder die achterblijft met de kinderen. Deze moeders moeten voor hun kroost zorgen, waardoor ze vaak niet echt tijd overhouden om te werken. Ze kunnen ze wellicht naar de kinderopvang brengen, maar soms kost dit dan ook zo veel geld dat ze er niet echt op vooruit gaan, zelfs als ze zouden gaan werken. Dit is vooral het probleem bij laagopgeleide vrouwen die alleen laagbetaald werk kunnen gaan doen, waar tijdens de crisis sowieso niet veel van te vinden is. Veel van hen moeten daarom rondkomen van een bijstandsuitkering, wat erg krap is met opgroeiende kinderen die veel geld kosten. Soms zijn het jonge meiden die al vroeg zwanger zijn geworden en daardoor hun opleiding niet konden afmaken, maar natuurlijk kunnen het ook oudere vrouwen zijn die nadat ze gescheiden zijn overblijven met de kinderen. Bij deze situaties speelt het uiteraard ook mee of de vader van de kinderen meehelpt in de financiën.
Je ziet dat wanneer de kinderen ouder worden en dus beter voor zichzelf kunnen zorgen, de kans dat het gezin in armoede moet leven daalt, doordat er meer tijd overblijft voor de ouder om te participeren op de arbeidsmarkt.
Niet-westerse allochtonen
Een belangrijke reden waarom armoede bij niet-westerse allochtonen zoveel voorkomt is dat zij gemiddeld gezien grotere gezinnen moeten onderhouden. Andere belangrijke oorzaken zijn dat ze vaak een lager opleidingsniveau hebben en de Nederlandse taal niet goed genoeg beheersen, waardoor ze minder goed aan een (goedbetaalde) baan kunnen komen. Discriminatie op de arbeidsmarkt speelt tenslotte ook nog een belangrijke rol.
De inkomenspositie van de tweede generatie niet-westerse allochtonen is beter dan die van de eerste generatie, omdat zij in Nederland opgeleid zijn en de Nederlandse taal beter spreken.
Werkende armen
Werkende armen zijn mensen die geld verdienen met een betaalde baan. Ze verdienen echter te weinig, waardoor ze in armoede leven. Sommigen hebben een inkomen rond het sociaal minimum, maar anderen (ver) daaronder. Beroepen waar eerder kans is op werkende armen zijn bijvoorbeeld schoonmakers, postbezorgers en boeren. Veelal zijn het beroepen voor lageropgeleiden waarin geen volle werkweek te maken valt. De helft van de werkende armen in Nederland bestaat uit dit soort mensen in loondienst, de andere helft is ZZP’er (en er zijn maar rond de 730.000 ZZP’ers in totaal). Onder de ZZP’ers is de kans op werkende armen dus duidelijk het grootst. Vooral onder de crisis hebben zij zwaar te leiden, want een van de eerste dingen die bedrijven doen in tijden van crisis is besparen op het inhuren van ZZP’ers.
Chronisch zieken
Chronisch zieken hebben langdurig en soms zelfs hun hele leven last van een ziekte. Veelvoorkomende chronische ziektes zijn reuma, parkinson, hartklachten, epilepsie, kanker en diabetes. Chronisch zieken werken minder of helemaal niet en hebben vaak een uitkering (zoals WIA). Vanwege dit soort redenen moeten ze vaker dan gemiddeld rondkomen van een laag inkomen. Bovendien brengt hun ziekte vaak extra kosten met zich mee. 2,7 miljoen miljoen Nederlanders in de beroepsgerechtigde leeftijd (15 t/m 65) lijden aan een of meerdere chronische ziektes.
De Nederlandse overheid helpt chronisch zieken met allerlei tegemoetkomingen waarmee ze de kosten van hun ziekte kunnen temperen. Vanwege de bezuinigingen van het kabinet hierop zijn chronisch zieken er verhoudingsgewijs het meest op achteruitgegaan.