Plinius en de Christenvervolging
Dit artikel bespreekt de kijk van de gouverneur Plinius, ook wel Plinius de Jongere, uit de 1e eeuw na Christus, over de christenen en de christendom. Door middel van zijn eigen Latijnse citaten wordt dit uitgelegd.
Christenen en Romeinen
In de 1e eeuw na Christus was het christendom een opkomende religie, zeker na de dood van Jezus Christus rond het jaar 0. In het begin boden de Romeinen weerstand tegen het christendom, wat ook te zien is aan de kruisiging van Jezus. De Romeinen waren polytheïstisch, ze geloofden in meerdere goden, in tegenstelling tot de christenen, die monotheïstisch waren (geloven in één God). Ook meenden de Romeinen dat de christenen kannibalen waren. Voor christenen was het namelijk gebruikelijk om het ‘lichaam van Christus’ te eten. Dit was echter een metafoor, in werkelijkheid aten ze brood, maar de Romeinen vertrouwden het niet. Bovendien waren christenen verdacht omdat ze elke ochtend een ochtenddienst hielden, waarin ze geheime plannen zouden bedenken tegen het Romeinse gezag.
Reactie Romeinen
Als reactie op het christendom besloot het Romeinse gezag over te gaan tot veroordeling van christenen. Christenen die vervolgens volhielden dat zij echt christen waren, werden gestraft met de doodstraf. Er was echter wel plaats voor berouw: als een christen bekende dat hij spijt had, dat hij Christus vervloekte, en de Romeinse goden en het beeld van toenmalige keizer Trajanus aanbad, werd hij vrijgelaten.
Visie Plinius]
Er ontstond veel twijfel over de terechtstelling van christenen. Men wist niet hoe de veroordeling moest worden aangepakt. Rond de 1e eeuw was Plinius Caecilius Secundus gouverneur van Bithynië. Hij kreeg hier veel te maken met aangeklaagde christenen en wist niet goed hoe hij moest handelen. Zo wist Plinius niet “sitne aliquod discrimen aetatum” (of er een onderscheid in leeftijd moet zijn), "detur paenitentiae venia, an ei, qui omnino Christianus fuit, desisse non prosit” (of gratie moet worden verleend aan berouw of dat hij, die eenmaal christen is geweest, geen voordeel mag hebben ermee gestopt te zijn), "nomen ipsum, si flagitiis careat, an flagitia cohaerentia nomini puniantur" (of de naam alleen al, ook als die geen misdaden heeft begaan, moet worden gestraft óf de misdaden die samenhangen met de naam) en of anonieme aanklachten (“libellus sine auctore”) (anonieme aanklachten) serieus moesten worden genomen.
Om zijn twijfels weg te nemen, schreef Plinius een brief aan keizer Trajanus, want “quis enim potest melius vel cunctiationem meam regere vel ignorantiam instruere?” (wie kan immers beter ofwel mijn besluiteloosheid richting geven ofwel mijn onwetendheid onderrichten?). Trajanus antwoordde Plinius dat hij rekening moest houden met berouw, dus als iemand ontkent christen te zijn en dit bewijst door tot de Romeinse goden te bidden, moet hij worden vrijgelaten “Neque enim in universum aliquid, quod quasi certam formam habeat, constitui potest” (want er kan niet iets in het algemeen worden vastgesteld wat als het ware een vaste norm heeft). Hiermee zegt Trajanus dat niet ieder die als christen wordt aangegeven, simpelweg moet worden gestraft. Naar elk geval moet afzonderlijk worden gekeken, met plaats voor berouw. Ook vindt Trajanus dat anonomie aanklachten niet gelden, “nam et pessimi exempli nec nostri saeculi est” (want dit is én een slecht precedent én niet van onze tijd).
Plinius als rationeel mens
Plinius was een man die hield van wijsheid, van studeren en lezen. Hij kijkt met verbazing toe hoe hordes mensen uitlopen voor simpele paardenraces, terwijl zij slechts “favent panno” (juichen voor lappen). Ook vindt hij het verbazingwekkend dat ook veel deftige lieden van de paardenraces houden. Plinius denkt anders dan deze rijke lieden over de paardenraces: “quos ego cum recordor, in re inani, frigida, adsidua, tam insatiabiliter desidere, capio aliquam voluptatem, quod hac voluptate non capior” (wanneer ik eraan denk dat zij in een nutteloze, onbenullige en eindeloze zaak zo zonder er genoeg van te krijgen zaten, dan krijg ik een genoegen omdat ik niet door dit genoegen wordt gepakt). Plinius is blij dat hij niet bezeten is door de paardenraces, maar zijn tijd kan besteden aan literatuur, “quos alli otiosissimis occupationibus perdunt” (die anderen verdoen met de meest ledige bezigheden), oftewel de paardenraces.
Plinius als emotioneel mens
Maar Plinius is niet alleen een rationeel mens. Hij was ook emotioneel, en rouwde als zijn slaven omkwamen. In tegenstelling tot andere meesters, die hun slaven niet veel rechten geven, geeft Plinius de slaven toestemming om een testament te maken, dat hij als wettig in acht neemt. “Mandant rogantque quod visum; pareo, ut iussus” (ze dragen op en vragen wat ze willen; ik gehoorzaam zoals mij bevolen is). Plinius vindt het onmenselijk dat andere meesters de dood van slaven niet meer noemen dan financieel verlies. “homines non sunt” (het zijn geen mensen). Volgens hem is het eigen aan mensen om verdriet te voelen en troost toe laten, “est enim quaedam etiam dolendi voluptas, praesertim, si in amici sinu defleas, apud quem lacrimis tuis vel laus sit parata vel venia” (het is immers een zeker genoegen om te treuren, vooral als je in de armen van een vriend kunt uithuilen, bij wie voor je tranen ofwel lof ofwel vergiffenis klaar staat).
© 2012 - 2024 Gekep, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Het ChristendomHet Christendom is de grootste religie ter wereld. Het is gebaseerd op het heilige boek van de Christenen: De Bijbel. Wa…
Religie in het publieke domeinReligies en culturen zijn nauw met elkaar verwant. Meerdere religies kunnen daarom een verrijking zijn, omdat met die re…