De kracht van troost in het christelijk geloof
Gelovigen getuigen van de unieke kracht die zij bij lijden ondervinden vanuit hun geloof. Anderen zien religie eerder als schrale en zelfs als valse troost. Alle mensen hebben vroeg of laat troost nodig in hun leven. Door verschillende omstandigheden kan iemand te maken krijgen met verlies, ziekte, woede, onzekerheid of andere ingrijpende zaken. Christelijke gelovigen putten troost uit het geloof in Jezus Christus en de hoop op Zijn wederkomst. De andere kant van troost is het lijden en dat mag er ook zijn. Lijden hoort bij het leven en in dat lijden is soms ook geen troost. Mensen hebben in dat lijden niet altijd een troostend antwoord om het lijden te verzachten. Misschien is dat ook wel een vorm van troost waarover Psalm 88 bijvoorbeeld schrijft.
Geloof en troost bij gemis
Troost is een reactie op verdriet. Wie verdrietig is mist iets en dat gemis neemt de aandacht van betrokkenen in beslag. De trooster reageert op de persoon die door verdriet wordt bevangen met de bedoeling om dat draaglijk te maken. Hoe dat moet staat niet vast. Er is geen vaste procedure voor. Verdriet kan zich uitten in aanhankelijkheid maar ook in woede. Verdriet onderbreekt de levensloop van het leven. Troost mobiliseert het verdriet. Religie geeft de mogelijkheid om (opnieuw) verbinding te zoeken met andere bestaande zaken. Niet blijven staren op de overkomen situatie maar religie stimuleert om in beweging te komen.
Onderbreking in het levensverhaal
Religie krijgt een bepaalde gestalte in het christelijk geloof. Dit geloof is een uitwerking van de relatie tussen God en mens, tussen goed en kwaad, tussen, liefde en angst. Tussen deze kant en overkant. Het geloof geeft zo perspectief op wat in tijd en ruimte gebeurt. Het levensverhaal van een mens bestaat uit verschillende deelverhalen. Tijdens dit levensverhaal gebeuren er allerlei dingen die de lijn kunnen onderbreken, en die niet altijd in woorden zijn uit te drukken maar alleen in tranen of woede.
Opdeling van tijd
Troost is een hulp die het voor de ander mogelijk maakt het eigen levensverhaal weer te vertellen. In de onderbreking van het levensverhaal ervaart men geen samenhang meer met vroeger en nu. De ervaring van zin is aangetast en voorheen voelde men zich opgenomen in tijd en ruimte. Bij verlies is de tijd nu opgedeeld in twee perioden. De waarom vragen hebben een diepere betekenis en geven richting aan de zoektocht naar de betekenis van wat er is gebeurd.
Bezield christelijk geloof
De term bezield verband komt uit een 17e eeuws gedicht van Marsman. Lijden drukt ons in een omheining van ons zelf. We hebben daardoor geen zicht meer op onze menselijke betekenis in het geheel van de schepping. We kunnen ook spreken over Gods koninkrijk. De bijdrage van religie aan troost geeft nieuw perspectief op de werkelijkheid. Geloof verbind de tekst van het levensverhaal aan de oorspronkelijke tekst. Iemand die getroost is krijgt een nieuw perspectief dat het vermogen geeft om de breuk in het levensverhaal te integreren.
Afhankelijkheidscompetentie
Om de eigen levenslijn weer te kunnen vinden en te kunnen oppakken moet men kunnen beschikken over een afhankelijkheidscompetentie. Dit betekent dat men afhankelijk leert zijn zonder machteloos te worden. Deze vaardigheid maakt mensen bekwaam om open te staan voor de oorspronkelijke tekst die aan de mens voorafgaat. Mensen willen autonoom zijn terwijl zij heteronoom zijn. Het is het gevoel van mensen dat de oorsprong niet in de mens zelf ligt. De afhankelijkheidscompetentie werkt bij mensen die de spanning van autonomie en heteronomie, van activiteit en passiviteit integreren in hun leven.
Vitale houding
Deze houding van afhankelijkheid moet niet omslaan in behoeftigheid of minderwaardigheid maar een vitale houding tot de werkelijkheid die we zelf zijn en van dat wat groter dan ons is. In het christelijk geloof is dat God. Er kan gemakkelijk een misgroei ontstaan tussen afhankelijkheid en onafhankelijkheid, tussen schepsel en schepper. Er moet echter onderscheid zijn, de bron is niet hetzelfde als de rivier. Religie veronderstelt het vermogen afhankelijk te zijn en terug te keren naar het oorsronkelijke verband om zichzelf te blijven en God Zichzelf te laten zijn. Dit geeft zicht op de eigenheid en beperktheid van de mens.
Psalm 88
Vers 1
O God mijns heils, mijn toeverlaat,
Tot U hef ik mijn droeve klachten;
Ik roep, bij dagen en bij nachten,
Tot U in mijnen jammerstaat;
Ik nader biddend; wil mij horen,
En neig tot mijn geschrei Uw oren.
Vers 2
Mijn ziel, der tegenheden zat,
Wordt moedeloos, wil mij begeven;
Het einde nadert van mijn leven;
'k Ben krachteloos en afgemat;
Ik ben, door overmaat van kwalen,
Als zij, die reeds ten grave dalen.
Vers 3
'k Ben afgezonderd bij den hoop
Der doden, die, ter neer geslagen,
In 't bloeien van hun blijde dagen
Gestuit in hunnen levensloop,
Met aard' bedekt, van elk vertreden,
Door Uwe hand zijn afgesneden.
Vers 4
Gij hebt mij in den kuil gelegd,
ln diept', in duisternis gesloten;
Uw grimmigheid heeft mij verstoten,
Mij neergedrukt, mij troost ontzegd;
Gij doet op mij Uw oordeel komen,
Als onweerstaanb're waterstromen.
Vers 5
Ik derf mijn vrienden, tot mijn straf;
Zij zijn vervreemd van mededogen;
Ik ben een gruwel in hun ogen,
Gij wendt hen allen van mij af.
Een bange kerker doet mij zuchten;
Ik kan de banden niet ontvluchten.
Vers 6
Mijn ogen treuren om mijn leed,
Om al mijn angst, om al mijn lijden;
O HEER, wil mij van straf bevrijden;
Ach, toon U tot mijn hulp gereed;
'k Smeek dag aan dag om Uw ontferming;
Leen mij de hand tot mijn bescherming.
Vers 7
Zult Gij aan doden wond'ren doen,
Zult g' overleed'nen doen verrijzen,
Om hier Uw groten naam te prijzen?
Zal 't graf Uw wijzen raad bevroên,
Zal daar Uw goedheid zich verspreiden,
Zal 't woest verderf Uw trouw verbreiden?
Vers 8
Wie zal Uw wond'ren, Uw beleid,
Ooit in de duisternis vertellen?
Wie ooit Uw recht in 't daglicht stellen
Ter plaatse der vergetelheid?
Maar ik, eer d' ochtend aan komt breken,
Zal U, o HEER, om bijstand smeken.
Vers 9
Waarom is 't, dat Gij mij verstoot,
Waarom verbergt G' uw gunstrijk' ogen?
'k Was van der jeugd af neergebogen,
Bedrukt, en worst'lend met den dood;
Ik moet, vol angst, Uw gramschap dragen,
'k Ben twijfelmoedig en verslagen.
Vers 10
'k Ben met verschrikking aangedaan;
Mijn moed verflauwt, mijn leden beven;
Uw dierb're gunst heeft mij begeven;
De vlam Uws toorns doet mij vergaan;
'k Moet dag aan dag met duizend rampen,
Als met het woên der golven, kampen.
Vers 11
Gij hebt èn metgezel èn vrind,
Van mij verwijderd in mijn lijden,
Zodat mijn ziel, hoe z' ook moet strijden,
Bij niemand heul of bijstand vindt;
'k Zoek hen vergeefs, 'k moet eenzaam wenen;
Al mijn bekenden zijn verdwenen.