De staat van de aarde in Genesis 1:2a
De staat van de aarde die in Genesis 1:2a beschreven wordt heeft onder christenen altijd tot uiteenlopende interpretaties geleid. De grote vraag hierbij is of de woestheid, duisternis en watervloed moeten worden gezien als symbolen van het kwaad of niet. Hoewel op het eerste gezicht aannemelijk lijkt, blijkt het ongepast te zijn. Wel lijkt het gepast te zijn om in Genesis 1:2a een beschrijving te zien van het werk in uitvoering dat de aarde was, waarin er juist geen sprake is van kwaad, of kwade machten.
Het vraagstuk
Door de eeuwen heen is er veel discussie geweest over de vraag of er al kwade machten waren tijdens de schepping. Hierbij luidt het dualistische standpunt dat er sprake was (en is) van een strijd tussen een kwade god en een goede god. Dit standpunt kreeg binnen het christendom vorm bij de gnostici, in de eerste eeuwen na Christus, die de schepper (de '
demiurg') tegenover de volmaakte(re) god van het Nieuwe Testament zetten. Dit gebeurde tegen de achtergrond van de Grieks-wijsgerige traditie. Andere dualistische stromingen ontstonden tegen de achtergrond van oosterse religies als het hindoeïsme en het boeddhisme (bron 1).
Bijbels gezien zijn de dualistische standpunten vergezocht. Nergens anders in de Bijbel wordt er gerefereerd naar een scheppingsverhaal waarin God de strijd aanbindt met andere goddelijke wezens.
1 Het enige dat hierop lijkt is de strijd tegen de satan (Op. 12:9; 20:2), maar de satan is in de Bijbel al geïdentificeerd als een schepsel van God en pas in Genesis 3 leest men voor het eerst over hem. De orthodoxe kerk heeft dit soort standpunten daarom altijd afgewezen. De vraag die dit oproept is of men in de woestheid, duisternis en watervloed echt geen symbolen van het kwaad moet zien. Als het antwoord hierop 'nee' is rest de vraag hoe we dit versgedeelte wel moeten lezen.
Woest en leeg
Het Hebreeuwse woord
tohuw, dat wordt vertaald als 'woest', heeft in de context van Genesis 1 twee mogelijke betekenissen. De eerste luidt zoiets als 'het niets' of 'leegte'. De tweede luidt zoiets als 'chaos' of 'wanorde'. Door het Oude Testament heen wordt het vaak gebruikt om de woestijn te beschrijven, zoals Mozes dat deed in Deuteronomium 32:10 (bron 5). Het woord kan dus ook aanduiden dat er sprake is van een (bijna) onleefbaar gebied.
Het woord
bohuw, dat wordt vertaald als 'leeg', betekent zoiets als 'leeg' of 'onbezet'. Het komt in het Oude Testament drie keer voor in combinatie met het woord
tohuw (in Gen. 1:2 & Jer. 4:23 als 'woest en leeg', in Jesaja 34:11 los van elkaar als 'woestheid' en 'leegte'). Hierbuiten is het woord nergens te vinden. Het lijkt daardoor geen onafhankelijk woord te zijn, maar een toevoeging aan het woord
tohuw om het meer kracht bij te zetten (bron 3).
Dat de aarde woest en leeg was betekent dat deze onleefbaar was en dat er dan ook geen leven was. Afhankelijk van hoe men het woord
tohuw interpreteert kan dat zijn omdat de aarde een chaos was of omdat de aarde een woestenij was, vergelijkbaar met een woestijn, alleen dan helemaal zonder elementen die leven faciliteren.
Symbool voor het kwaad?
Het feit dat het woord
tohuw als 'chaotisch' vertaald kan worden maakt het verleidelijk om het als symbool voor het kwaad te zien. Chaos is ten diepste immers nooit constructief of productief. Op basis van wat Genesis 1:2 vertelt kan men echter niet aannemen dat er sprake was van chaos op de aarde. Er was alleen een planeet met water erop, meer niet. Deze planeet en het water zullen zich hebben gedragen naar de manier waarop God hen gemaakt heeft. Als dit al chaotisch was, dan is het nog steeds vreemd om dit als symbool voor het kwaad te zien, omdat het kwaad op de aarde pas ontstond in Genesis 3 door de zondeval. Daarvoor was de hele schepping goed (Gen. 1:31).
Duisternis
Er lag duisternis over de watervloed. Hiermee wordt letterlijk bedoeld dat het donker was. Er was namelijk nog geen licht. Deze duisternis is een entiteit, die later in het scheppingsverhaal 'nacht' genoemd wordt (Gen. 1:5) en die door God geschapen is (Jes. 45:7).
Symbool voor het kwaad?
Dat de duisternis een symbool is voor het kwaad klinkt in eerste instantie aannemelijk, omdat dat in andere contexten ook zo is, zoals in Jesaja 5:20. In de context van Genesis 1:2a zou dit echter ongepast zijn, omdat in het scheppingsverhaal de duisternis niet verdreven wordt, maar juist een plaats krijgt (zij werd de nacht) in een schepping die volledig goed was (Gen. 1:31). Verder is de duisternis niet per definitie symbool van iets slechts. Zo zong David in één van zijn psalmen dat God de duisternis maakte tot Zijn schuilplaats (Ps. 18:12). De duisternis heeft dus ook zijn functie.
Watervloed
De watervloed, ook wel beschreven als de diepe wateren, was een oceaan die de hele aarde omvatte. Net zoals de duisternis kreeg de watervloed ook haar eigen plaats in de schepping. Ook kreeg het water een naam, namelijk 'zeeën' (Gen. 1:10 - HSV 2010).
Symbool voor het kwaad?
Door de verwoestende kracht die water kan hebben kan men gauw geneigd zijn om hier een symbool van het kwaad in te zien. Zo werd mede dankzij de zondvloed in Genesis 6-8 het water een symbool voor dingen die het leven bedreigen (Ex. 15:8; Ps. 107:26; Jona 2:5). Hiernaast wordt in het Babylonische scheppingsverhaal de kwade watergodin Tiamat door de schepper-god Marduk verslagen in een strijd, waarna hij haar lichaam gebruikte voor de schepping (bron 6).
Het zien van de watervloed als symbool voor dreiging of het kwaad zou echter net als bij de duisternis ongepast zijn, omdat ook de watervloed niet verdreven werd, maar haar plaats kreeg in de goede schepping (en de naam 'zeeën' kreeg). Het water was dus geen tegenstander van God. Hiernaast werd water ook gezien als een zegening, water maakt leven immers mogelijk. Hiervan was men zich, in het droge klimaat van het nabije oosten, heel bewust (Gen. 49:25; Deut. 8:7).
De betekenis van de staat van de aarde Genesis 1:2a
Als we de woestheid/chaos, leegte, duisternis en watervloed niet moeten zien als symbolen voor het kwaad, of zelfs als machten waar God tegen moest strijden, rest de vraag hoe we dit versgedeelte wel moeten lezen.
Werk in uitvoering
Het eerste deel van het antwoord op deze vraag luidt dat we het versgedeelte kunnen zien als een beschrijving van een werk in uitvoering. De aarde was nog niet voltooid, maar zat nog aan het begin van het scheppingsproces. Dat de aarde in deze staat was kan gezien worden als een teken dat wij het aan de Schepper te danken hebben dat de aarde nu wel leefbaar is (bron 7). In dit werk zijn een paar dingen die voorwaarden zijn voor het leven al geschapen, namelijk ruimte, grond en water. In de rest van het scheppingsverhaal worden meer van deze dingen geschapen.
Geen kwade machten
Dat God de aarde in deze staat schiep en van daaruit verderging met Zijn scheppend handelen had voor de auteurs van het boek Genesis en diens tijdgenoten nog een belangrijke betekenis. Het betekent namelijk dat God de heerser was over de duisternis en het water. Zij waren niet zijn tegenstanders, maar zijn schepping. Er waren en zijn dus geen kwaadaardige goddelijke machten, in kracht vergelijkbaar met God, die door het universum trekken om dood en verderf te zaaien, zoals die in andere scheppingsmythologieën beschreven worden. God is de enige God. In Genesis 1:2a lezen we dus niet dat God tegenstanders had, maar juist het tegenovergestelde, namelijk dat Hij die niet had.
1 Er wordt wel eens verondersteld dat teksten als Psalm 74:13 en Jesaja 51:9 naar zo een strijd verwijzen. Deze teksten lijken echter eerder naar de uittocht uit Egypte of de intocht in Kanaän te verwijzen, waarbij respectievelijk de Rode zee en de Jordaan in tweeën werden gespleten, zodat de Israëlieten veilig en droog konden oversteken. Zie daarvoor Psalm 74:12, waar wordt gesproken over het heil brengen op aarde door God, Psalm 74:14, waarin wordt verteld dat de Leviathan tot voedsel is gegeven in de woestijn, en Jesaja 51:10, waar staat dat God van de diepten van de zee een weg maakte waar de verlosten door konden gaan.
Ook Job 26:12 en 38:8-11 worden gezien als teksten die naar zo een strijd verwijzen, maar deze lijken eerder over de zondvloed te gaan. Zo lezen we in Job 26:11 over de bestraffing, die alleen op zonde kan volgen, zoals dat in Genesis 6-9 gebeurde, en lezen we in Job 38:9 dat God de zee wolken gaf als kleding. De eerste wolken waar we over lezen worden beschreven na de zondvloed, als God de regenboog als teken belooft (Gen. 9:12-15).