De gelijkenis van Jezus over de barmhartige Samaritaan
Jezus vertelt de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan als antwoord op een vraag van een Schriftgeleerde (Lucas 10: 25-37). Deze gelijkenis heeft door de eeuwen heen veel mensen geïnspireerd om het voorbeeld van deze Samaritaan te volgen en om te zien naar mensen in nood. Jezus stelt door de gelijkenis de vraag naar naastenliefde op scherp. Hij zet het slachtoffer centraal en vraagt naar wie voor het slachtoffer de naaste is?
De context van de gelijkenis
Een wetgeleerde staat op om Jezus uit te dagen. Uit respect voor de meester stond in het oude oosten een leerling altijd op om een vraag te stellen. Zo toont deze wetgeleerde zijn respect voor Jezus. Bovendien spreek de wetgeleerde Jezus aan met de titel meester, rabbi. Deze titel was ook op de wetgeleerde zelf van toepassing. Dan stelt hij zijn vraag om Jezus te testen: 'Wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?'. Op zijn beurt stelt Jezus een tegenvraag: 'Hoe leest gij?'. De wetgeleerde heeft zijn antwoord direct klaar en hij verwijst naar teksten uit het Oude Testament, Deut. 6:5 en Lev. 19:18, waarin de liefde tot God en de naaste centraal staat. Jezus kan zich daar helemaal in vinden: 'Gij hebt juist geantwoord'.
En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken en zeide: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? En Hij zeide tot hem: Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij? Hij antwoordde en zeide: Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf. En Hij zeide tot hem: Gij hebt juist geantwoord; doe dat en gij zult leven. (Lucas 10: 25-28)
Jezus vertelt de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan
De schriftgeleerde formuleert zijn vraag scherper en vraagt wie zijn naaste is. De rabbijnen waren van oordeel dat alleen een jood tot de naaste gerekend kon worden. Ze baseerden zich op Lev 19: 18: 'Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf: Ik ben de Here'. Jezus gaat in op de vraag naar de naaste. Hij doet dat niet door een theoretisch betoog te houden, maar door een verhaal, door een gelijkenis.
Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste? Daarop hernam Jezus en zeide: Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook slagen gaven en weggingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen. Bij geval daalde een priester af langs die weg; en deze zag hem, doch ging aan de overzijde voorbij. Evenzo ging ook een Leviet langs die plaats, en hij zag hem en ging aan de overzijde voorbij. Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd hij met ontferming bewogen. En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem. En de volgende dag stelde hij de waard twee schellingen ter hand en zeide: Verzorg hem en mocht gij meer kosten hebben, dan zal ik ze u vergoeden, op mijn terugreis. Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen? Hij zeide: Die hem barmhartigheid bewezen heeft. En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij evenzo. (Lucas 10: 29-37)
De weg van Jeruzalem naar Jericho
De weg die de man in de gelijkenis nam van Jeruzalem naar Jericho is eenzaam. De weg is ongeveer 28 kilometer lang en was in die tijd gevaarlijk voor reizigers. De man die in het verhaal deze weg gaat wordt door rovers overvallen. Zijn konden zich goed schuil houden in het rotsachtige gebied. Ze slaan de man half dood en maken zich van zijn bezittingen meester. Dan maken ze dat ze weg komen. De man blijft liggen. De woordkeus geeft aan dat de man buiten bewustzijn is geraakt en niet door geroep de aandacht kon trekken van eventuele voorbijgangers.
Jezus als de barmhartige Samaritaan
In het vroege christendom ging men ervan uit, dat met de Samaritaan Jezus zelf bedoeld moest zijn. De kerkvader Augustinus las de gelijkenis aldus: een zeker mens (Adam) daalde af van Jeruzalem (de hemelse stad) naar Jericho (de sterfelijkheid) en viel in de handen van de rovers (duivels), die hem beroofden (van de onsterfelijkheid). In de priester en de leviet zag Augustinus de priesterlijke tempeldienst van het Oude Testament. De tempeldienst bracht volgens hem geen heil. De Samaritaan moest dan ook Jezus zijn, die Adam (de mens) op zijn lastdier (zijn lichaam) naar de herberg (de kerk) bracht en zo verlossing gaf.
Een positiever mensbeeld
In de negentiende eeuw kwam verzet tegen bovenstaande interpretatie van de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Met het positieve mensbeeld dat in die tijd opgang deed, bekeek men ook deze gelijkenis. De mens komt door de eeuwen heen tot beschaving was het idee. In de barmhartige Samaritaan kan elk fatsoenlijk mens zich herkennen.
Karl Barth
In het midden van de twintigste eeuw, na twee wereldoorlogen, kreeg het mensbeeld een flinke klap. De mens is zo goed nog niet. De Duitse theoloog die zich tegen het derde rijk van Hitler heeft verzet, Karl Barth, kon niet veel met de leer over die fatsoenlijke mensen. Voor hem kon de oproep van Jezus 'doe gij evenzo' alleen maar een opdracht zijn, als de mens eerst Jezus als verlosser en zaligmaker had aangenomen. Zo werd Jezus, via een omweg toch weer de barmhartige Samaritaan.
Jezus als de gewonde man
Er zijn uitleggers die in de gewonde man de persoon van Jezus herkennen. Jezus is dan iemand die zich vereenzelvigd met de lijdende mens. Daarbij kan gedacht worden aan slachtoffers van onrechtvaardige structuren in de samenleving. De priester en de leviet die voorbij komen zijn dan ambtenaren die vast zitten aan hun eigen voorschriften. Die door de regels geen recht kunnen doen aan mensen die hulp nodig hebben. Daardoor konden de priester en de leviet niet helpen.
Cultische wetten
Door de cultische reinheidswetten uit bijvoorbeeld Leviticus 21 was het tempeldienaars verboden om een gewonde man aan te raken. Als deze Bijbelwoorden tot absolute verboden worden, dan is het voor de priester en de leviet onmogelijk om de gewonde man de helpende hand te bieden. De eerste hoorders van de gelijkenis in de tijd van Jezus zouden het niet vreemd gevonden hebben dat de priester en de leviet doorliepen en niet te hulp kwamen. Ze mochten immers volgens de rituele reinigingswetten niet helpen.
Eerst de priester, dan de leviet en dan...
In de tempel te Jeruzalem werd het offerritueel uitgevoerd door de priester. De levieten hadden een dienende taak daarbij. Het is dus logisch dat er eerst een priester langskomt. Als het offer is gebracht en de gebeden zijn gedaan, dan kan de priester naar huis gaan. De leviet moest er voor zorgen dat alles netjes en schoon wordt achtergelaten. De levieten golden als rechtstreekse afstammelingen van Levie en waren de directe helpers van de priesters. Dus als de leviet klaar is met zijn taak kan ook hij naar huis gaan. De priester behoorde tot de beter gesitueerden in de joodse samenleving. Hij zal waarschijnlijk op een ezel hebben gereden. De armen liepen, maar wie het zich kon veroorloven reed.
Leek of Samaritaan
Vanuit bronnen uit de tijd van de Bijbel is bekend dat men de drieslag, priester, leviet en leek, gebruikte. Jezus zet in met de priester en de leviet, maar gaat dan een stapje verder. Niet de leek is degene die de gewonde man hulp biedt, maar een Samaritaan. Volgens joden zijn
Samaritanen een bastaardvolk dat zich niet aan de oorspronkelijke openbaring van God houdt. Deze Samaritaan werd door de joden gehaat. De wetgeleerden en de andere joden die naar de gelijkenis van Jezus hebben geluisterd konden hun afkeer waarschijnlijk maar moeilijk verbergen. Hoe groot hun aversie tegen Samaritanen was blijkt uit De Wijsheid van Jezus Sirach, een boekje uit omstreeks 200 voor Christus: 'Twee volken verafschuw ik, en het derde is niet eens een volk: de bewoners van het gebergte van Samaria, de Filistijnen, en het dwaze volk dat in Sichem woont' (Sirach 50: 25, 26).
De betekenis van naaste zijn
Voor aanvang van de gelijkenis vraagt de Samaritaan aan Jezus: 'En wie is mijn naaste?'. Jezus stelt na het vertellen van de gelijkenis een tegenvraag: 'Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen?' De Schriftgeleerde vraag wie zijn naaste is, en Jezus stelt de vraag terug, voor wie ben je een naaste geweest. Jezus kiest een ander uitgangspunt dan de Schriftgeleerde. Jezus stelt het slachtoffer centraal. Naastenliefde wordt in de praktijk gebracht wanneer men zichzelf als naaste gedraagt, ongeacht de omstandigheden. Wie een slachtoffer helpt, wordt als naaste erkend, ook al is hij een Samaritaan. Niet wie is de naaste, maar hoe word ik een naaste voor de ander. Dat is de centrale vraag van de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan.
De vraag van de Schriftgeleerde beantwoord
De Schriftgeleerde begint met het stellen van een vraag: 'Wat moet ik doen?'. Hij vroeg aan Jezus: 'Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?'. Na het vertellen van de gelijkenis over de Samaritaan geeft Jezus hem een opdracht: 'Doe dat en gij zult leven.' De vraag die de Schriftgeleerde stelt over wat hij moet doen wordt aan het eind van het gesprek beantwoord: 'Doe dat'. Daarmee is de cirkel van de vertelling voltrokken.
Een godsdienstpsychologisch experiment
In 1973 publiceerde John M. Darley en C. Daniel Batson een wetenschappelijk artikel over de praktijk van de barmhartigheid aan de naaste. Het artikel met de titel
'From Jerusalem to Jericho' beschrijft een experiment met studenten theologie. Zij kregen de opdracht een meditatie te houden over de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. In de meditatie moest de ‘behulpzaamheid’ aan de ander centraal staan. Als ze de meditatie gedegen voorbereid hadden moesten de studenten naar een andere locatie op het universiteitsterrein om daar hun meditatie te houden, zodat deze gefilmd kon worden. Onderweg werden de studenten geconfronteerd met een man, een acteur die aan het onderzoek meedeed, die hulp nodig had. Als de studenten genoeg tijd tot hun beschikking hadden hielpen de meeste van hen deze man.
Onder tijdsdruk minder hulp geboden
Om te zien of de studenten onder druk ook zouden helpen veranderden de onderzoekers de situatie. Ze lieten de studenten te laat vertrekken om op tijd bij de volgende locatie te zijn. Toen bleek dat nog maar 63% van de studenten de helpende hand bood aan de man. In het geval dat de docent de studenten theologie aanmoedigde om zo snel als ze maar konden naar de andere locatie te gaan, zodat er geen tijd verloren zou gaan, ging het aantal studenten dat hulp bood nog verder om laag. Nog maar 10% van de studenten bood in die situatie hulp. Dit onderzoek toont aan dat het onder tijdsdruk minder mensen hulpvaardig zijn. Het blijkt niet zo gemakkelijk te zijn het voorbeeld van de barmhartige Samaritaan te volgen.
Lees verder