De mens geschapen naar het beeld van God (Imago Dei)
Het scheppingsverhaal uit de Bijbel vertelt hoe God na de hemel en de aarde en al wat daarop leeft uiteindelijk de mens schept, als een kroon op de schepping. De mens werd volgens het verhaal uit Genesis 1 geschapen op de zesde dag. God schiep de dieren en de vogels naar hun aard, maar de mens wordt naar Gods beeld en gelijkenis geschapen. Over de betekenis van het geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis van God, Imago Dei, bestaan verschillende ideeën en theorieën. Relatie, communicatie en verantwoordelijkheid voor medemens en schepping zijn centrale aspecten van het geschapen zijn naar het beeld van God.
Het beeld van God, Imago Dei, in Genesis
Volgens het scheppingsverhaal heeft God de hemel en de aarde gemaakt. God heeft de bomen, de vissen, de vogels en de dieren gemaakt. Zij zijn allen geschapen 'naar hun aard'. Tien keer wordt er in
Genesis 1 gesproken over iets wat naar zijn of haar 'aard' geschapen is (Vers 11 (1x), 12 (2x), 21 (2x), 24 (2x), 25 (3x), Statenvertaling 1977). Tien is in de Bijbel een
getal met een symbolische betekenis. Het getal tien staat in de Bijbel voor compleetheid en perfectie. Zo zijn de vissen, vogels en dieren naar hun aard geschapen. De mens wordt echter niet naar zijn aard geschapen. De mens wordt als kroon op de schepping naar het beeld en de gelijkenis van God zelf geschapen. Dit geschapen zijn naar Gods beeld wordt in het latijn, het
Imago Dei, genoemd. Latijn was vele eeuwen de taal die door godgeleerden, theologen, gebruikt werd om hun gedachten en theorieën te verwoorden. In Genesis 1: 26- 27 staat de schepping van de mens geschreven.
En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.
(Genesis 1:26-27, Statenvertaling editie 1977)
En God zei: ‘Nu gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend; hij zal heersen over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, over de tamme dieren, over alle wilde beesten en over al het gedierte dat over de grond kruipt.’ En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. (Genesis 1:26-27, Willibrordvertaling, 2012)
Dan zegt God: maken wij een rode mensheid in ons beeld en als onze gelijkenis,- laten zij neerdalen bij de vissen van de zee en het gevogelte van de hemel, bij het vee en bij alles van het land, en bij alle kruipsel dat kruipt over het land! God schept de rode mensheid in zijn beeld, in het beeld van God heeft hij hem geschapen; mannelijk en vrouwelijk heeft hij hen geschapen.(Genesis 1:26-27, Naardense Vertaling)
Auteurschap
Volgens de vierbronnentheorie zijn de eerste vijf Bijbelboeken (Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium) ontstaan uit een combinatie en redactie vanuit verschillende bronnen. Deze hypothese gaat ervan uit dat er vier bronnen, auteursgroepen of tradities te onderscheiden zijn in de Bijbeltekst van de eerste vijf boeken. Het gaat dan om de Jahwist, de Elohist, de Deuteronomist en de Priestercodex. Het scheppingsepos van Genesis 1:1 - 2:4a wordt volgens deze theorie toegeschreven aan de Priestercodex.
Betekenis van de mens als beeld van God
Verschillende theologen hebben nagedacht over de betekenis van dat de mens als beeld van God geschapen is. Wat betekent het dat de mens geschapen is naar het beeld van zijn Schepper? Wat is de overeenkomst tussen God en de mens? Volgens de Duitse oudtestamenticus Claus Westermann wilde de Schepper een wezen tot aanzijn roepen dat met Hem overeenkomt, waartegen Hij spreken kan, dat naar Hem luistert en dat tot Hem kan spreken. Ondanks het grote onderscheid dat er is tussen God en mens is het volgens Westermann de communicatie die er mogelijk is tussen mens en God, dat de mens naar het beeld van God geschapen is. Het beeld van God komt tot uiting in de communicatie, in de relatie met de ander. In de relatie met God, medemens en medeschepsel wordt het beeld van God in de mens bevestigd (Westermann, 1986).
De schepping van de mens en het Goddelijk meervoud
In Genesis is het God die telkens spreekt. Als Hij de planten en de dieren schept spreekt Hij daarbij in de derde persoon: 'En God zeide'. Alleen als God de mens schept spreekt Hij in de eerste persoon. Daarbij neemt Hij driemaal het woord 'ons' in de mond. God zegt namelijk in Genesis 1 vers 26: 'Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis' (Statenvertaling, 1977). God spreekt en richt zich op zichzelf. Zijn scheppen gebeurt in communicatie. In dit gedeelte gaat het dan over communicatie met zichzelf. Het meervoud van 'ons' in deze interne monoloog, correspondeert met het meervoud 'hen' dat God voor de mens gebruikt: 'En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, ...' (Genesis 1:28). De andere schepselen definieert God in relatie tot de aarde, de zee of de lucht. De mens wordt door God gedefinieerd in relatie tot Hem zelf. De mens is een wezen dat gemaakt is om naar God te verwijzen en om met God en anderen te communiceren, in dialoog te zijn.
Het Goddelijk meervoud en de Drievuldigheid
Bijbelgeleerden hebben het Goddelijk meervoud van het 'wij' en 'ons' in Genesis 1 vers 26 in het verleden beschouwd als een vorm van het koninklijk meervoud. Vanuit de verhevenheid van God als majesteit spreekt hij in het koninklijk meervoud, het
pluralis majestatis. Dit idee van het Goddelijk meervoud wordt niet door de Hebreeuwse taalkunde ondersteund. Het meervoud wordt in het Oude Testament nooit gebruikt voor een koning, daarom vindt deze interpretatie weinig tot geen bijval. Sommige christelijke theologen hebben in dit meervoud een aanwijzing gevonden voor de triniteitsleer. Volgens deze leer is God één, maar bestaat Hij uit meerdere personen: Vader, Zoon en Heilige Geest. In het Joodse denken, in het Oude Testament en dus ook in deze tekst, is er geen sprake van een expliciete Drievuldigheid (Hasel, 1975).
Geschapen naar het beeld én gelijkenis van God
De hoogleraar Exegese van het Oude Testament Ellen van Wolde maakt in haar boek 'Verhalen over het Begin' (1995) een duidelijk onderscheid tussen de woorden beeld en gelijkenis uit Genesis 1 vers 26. Dat onderscheid voert terug naar de Hebreeuwse woorden die voor beide termen gebruikt worden. Het Hebreeuwse woord voor beeld is
tselem en voor gelijkenis wordt het woord
demoet gebruikt.
Naar het beeld, tselem
Het woord
tselem, beeld, wordt in de Bijbelse taal nooit gebruikt voor een concrete visuele afbeelding. Het woord
tselem verwijst in het algemeen naar een relatie. Het verwijst naar iets. Zoals bijvoorbeeld de afbeelding van de koning op een munt verwijst naar de monarchie. Het woord
tselem is in de betekenis van relatie ook een soort teken dat verwijst naar iemand die niet letterlijk aanwezig is, maar in zijn beeld wel. Dit zou, volgens Van Wolde, betekenen dat de mens op aarde is gezet om God present te stellen. De mens is geschapen om het beeld van God te zijn op aarde, waar God zelf door zijn heiligheid, zijn transcendentie, niet aanwezig zijn kan.
Naar de gelijkenis, demoet
Het woord gelijkenis,
demoet, is een uitdieping van het woord beeld. Het zijn geen twee losstaande begrippen. Beide woorden, beeld en gelijkenis, staan in relatie tot elkaar. In Genesis 5 vers 3 komen we deze woorden ook tegen, maar dan in precies een andere volgorde: 'Adam leeft dertig en honderd jaar; dan wordt er een geboren naar zijn
gelijkenis en als zijn beeld, en hij roept als naam voor hem uit: Set' (Naardense Bijbelvertaling). Hier wordt als eerste het woord
demoet, gelijkenis, genoemd. Hiermee wordt de gelijkenis van vader tot zoon bedoeld, een genetische en fysieke gelijkenis. Vervolgens wordt het woord
tselem, beeld, gebruikt. Dat geeft aan dat de zoon er is om de vader voort te laten leven en de naam van zijn vader present te stellen in komende generaties. Binnen de Israëlitische samenleving was dit de essentie van het krijgen van kinderen. Door de kinderen blijft de naam van de ouders doorleven in de komende generaties. In die zin stellen mensen ook het beeld van God en zijn naam present in wereld. Door de mens als beeld van God worden mensen aangespoord om aan de Schepper te denken.
De verhouding tussen beeld en gelijkenis volgens Van Wolde
Hoewel er overeenkomsten zijn tussen beeld en gelijkenis, zijn er ook verschillen tussen beeld en gelijkenis. Van Wolde ziet de verhouding tussen beeld en gelijkenis zo dat het beeld,
tselem, aangeeft dat de mens geschapen wordt om God present te stellen in de schepping. De gelijkenis,
demoet, specificeert dat door die gelijkenis te omschrijven. Het is geen gelijkenis zoals tussen vader en zoon, dus niet fysiek of genetisch, maar het gaat om een scheppingsrelatie. In die relatie is God de Schepper en de mens het schepsel. De mens is als schepsel een teken van God in de wereld. De mens is als zodanig een representant van God (Van Wolde, 1995).
De verhouding tussen beeld en gelijkenis volgens Pop
De schrijver en predikant F. J. Pop (1972) stelt dat het verschil tussen de woorden beeld en gelijkenis niet groot is. Het eerste woord legt meer de nadruk op de volledige gelijkenis van beeld en origineel, terwijl het tweede meer wijst naar de benadering van de gelijkenis. Het tweede woord zwakt als het ware het eerste woord, beeld, een beetje af. Het lijkt, aldus Pop, alsof de priesters (van de Priestercodex) wilden waarschuwen: vat de gelijkenis met God niet te massief op. Hoewel het gaat om een echte gelijkenis, is er geen sprake van gelijkheid tussen God en mens.
Het beeld van God als opdracht voor de mens
Het
Imago Dei heeft een ethische dimensie. De centrale vraag van de ethiek is: Wat is goed? Wat is goed om te doen. Vanuit de ethiek kan er naar het
Imago Dei gekeken worden met de vraag welke opdracht de mens meekrijgt. Volgens de theoloog Karl Barth (1886 – 1968) ligt de nadruk van het geschapen zijn naar het beeld van God in de opdracht die de mens gekregen heeft. Het gaat hem dan specifiek om het leven in relatie. De mens is geschapen om te leven in relatie met zijn of haar medemensen en met God. De relatie die God met de mens aangaat is daarin een voorbeeld, het origineel. Zo als God omgaat met de mens zo zou een mens om moeten gaan met zijn medemens. De opdracht om beelddrager van God te zijn betekent dan om goed, vanuit verantwoordelijkheid, zorg en liefde met de medemens om te gaan (Kemp, 2002). Westermann ziet de opdracht meer in de expliciete opdracht die God zelf aan de mens meegeeft, namelijk om te heersen over de schepping:
God zegende hen, en God sprak tot hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, en over al het gedierte dat over de grond kruipt.’ Genesis 1: 28 (Willibrordvetaling 2012)
In het geschapen zijn naar het beeld van God klinkt dan de opdracht om over de schepping en de overige schepselen te heersen. De mens krijgt van God de verantwoordelijkheid om als rentmeester voor de schepping te zorgen. Zoals ook God voor zijn schepping zorgt.
De mens als beeld van God op aarde
Een andere belangrijke aanvulling op de opdracht vanuit het
Imago Dei is te vinden in de woorden van Genesis 1 vers 28: 'Wees vruchtbaar en word talrijk'. Door de voortplanting komen er meer mensen aarde. Als er meer mensen op de wereld komen dan wordt ook het beeld van God op aarde vermenigvuldigd, omdat de mens het beeld van God is.
Gij zult niet doden
God heeft aan zijn volk Israël de tien geboden, de tien woorden, gegeven. Deze geboden zijn te lezen in Exodus 20: 2-17 en Deuteronomium 5: 6-21. Het zesde gebod luidt Exodus 20:13 'Gij zult niet doodslaan' (zie ook Deuteronomium 5: 17). De tien geboden zijn op twee stenen tafelen gegeven. Vanuit een bepaalde Joodse visie zijn de geboden van de twee tafelen complementair. Het eerste gebod 'Ik ben de Heer uw God ...' en het 'Gij zult niet doden' worden dan naast elkaar gezet. De Mekhilta van rabbi Ishmael geeft daarbij dit commentaar.
De schrift leert dat wie bloed vergiet geacht wordt de 'gelijkenis' [van God] te hebben verminderd. Waarmee kan dit worden vergeleken? Met een sterfelijke koning die een landstreek binnenkomt, beelden [van hemzelf] neerzet en standbeelden maakt en munten slaat [met zijn beeltenis]. Na verloop van tijd haalden de mensen de beelden omver, braken de standbeelden in stukken en vernielden de munten, waarbij zijn gelijkenis van de koning verminderden. Zo ook hier, ieder die bloed vergiet wordt beschouwd als of hij de [goddelijke] gelijkenis heeft verminderd, zoals geschreven staat: 'Het bloed van degene die het bloed van een mens vergiet, zal door mensen worden vergoten, want de mens is gemaakt naar het beeld van God' (Genesis 9: 6) (citaat uit Kemp, 2002, p.155).
De doorwerking van het beeld Gods in Nieuwe Testament en Vroege Kerk
Het geloof dat God de mens geschapen heeft naar zijn beeld en naar zijn gelijkenis werkt door in de geschriften van het
Nieuwe Testament. Zo noemt bijvoorbeeld de apostel Paulus dat de mens naar het beeld van God geschapen is. Het ware beeld van de mens krijgen we volgens hem te zien in Jezus. Ook door de kerkvaders van het
Vroege Christendom wordt geschreven over de betekenis van de mens als Imago Dei, beeld Gods.
Een Bijbelse antropologie
Antropologie is de leer van de mens. De antropologie houdt zich bezig met de vraag wat een mens precies is en waarin hij zich bijvoorbeeld onderscheidt van andere levende wezens, zoals bijvoorbeeld de dieren. In een Bijbelse antropologie kan men niet om de mens als beeld van God heen. Door de eeuwen heen zijn er veel gelovigen die hebben nagedacht over wat de mens is. Zij hebben zich in hun antropologie en theologie gebaseerd op de mens zoals die geschapen is naar het beeld van God.