De mens als beeld van God in de theologie van de Vroege Kerk
In het eerste boek van de Bijbel, in Genesis, wordt de schepping beschreven. Op de zesde dag schiep God de mens naar zijn beeld en naar zijn gelijkenis. In het Nieuwe Testament wordt over de mens als het beeld van God, maar ook als het beeld van Christus gesproken. Al in het begin van het christendom, de Vroege Kerk, hebben geleerden nagedacht over de mens als beeld van God. Zo hebben kerkvader als Irenaeüs, Tertullianus, Origenes en Augustinus geschreven over wat het voor de mens betekent om als beeld van God geschapen te zijn.
In Genesis 1 vers 26 en 27 wordt de schepping van de mens als
beeld van God beschreven: 'En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen! En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen' (Herziene Statenvertaling). Al vanaf het vroege christendom hebben theologen nagedacht over de betekenis van deze woorden.
De mens als beeld Gods in de Vroege Kerk
In één van de geschriften van de apostolische vaders wordt de schepping van de mens aangehaald. In Pseudo-Barnabas (geschreven circa 100-135) maakt de auteur van deze brief duidelijk dat als God zegt laat ons mensen maken, dat Hij het dan tegen zijn Zoon, Jezus, heeft. Later zou dit 'ons' verder uitgebreid worden naar de Drievuldigheid.
Want de Schrift zegt tot ons, hoe Hij tot de Zoon zegt; Laten Wij de mens maken naar ons beeld en naar onze gelijkenis en laten zij heersen over de dieren van de aarde, de vogels in de lucht en de vissen in de zee. En de Heer zei toen hij zijn schepselen zag tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar. Deze woorden verwijzen naar de Zoon (Pseudo-Barnabas 6: 12).
Irenaeüs
De kerkvader Irenaeüs van Lyon leefde van ongeveer 140 tot circa 202. Hij stelde dat de mens volmaakt wordt naar het beeld van God. De Heilige Geest van God maakt dit mogelijk. Jezus is volgens Irenaeüs het perfecte beeld van God. Jezus, die in het Johannesevangelie het Woord van God wordt genoemd is naar de aarde gekomen om het beeld van God te herstellen en de mens opnieuw met God de Vader te verbinden. In zijn belangrijkste werk
Adversus Haereses (Tegen de ketters) zegt hij daarover:
We zouden daarom geen andere Vader moeten zoeken, [...] Noch een andere hand van God, die van het begin tot het einde ons vormt en ons voor het leven heeft voorbereid en Die aanwezig is met Zijn handwerk en ons volmaakt naar het beeld en de gelijkenis van God. En dit Woord werd opnieuw geopenbaard toen het Woord van God mens werd, waarbij Hij aan de mens gelijk werd, zodat de mens door zijn gelijkenis met de Zoon waardevol voor de Vader zou worden. Want in het verleden is gezegd dat de mens naar het beeld van God geschapen werd, maar het was eigenlijk niet zichtbaar, want het Woord was nog onzichtbaar naar wiens beeld de mens geschapen was. Daarom verloor hij ook zonder veel moeite de gelijkenis [aan God]. Toen echter het Woord van God vlees werd, bevestigde Hij het beide: want hij liet het beeld echt zien, aangezien hij zelf het beeld werd. En Hij heeft het beeld op een bepaalde manier hersteld door de mens aan de onzichtbare Vader te verbinden door middel van het zichtbare Woord (Adversus Haereses 5.16.1-2).
Tertullianus
Tertullianus, de kerkvader die leefde van ongeveer 160 tot circa 230, is in de kerkgeschiedenis vooral bekend als een verdediger van het christelijk geloof. Hij stelt Christus centraal in zijn denken over de mens als beeld van God. Het ware mens-zijn is volgens hem te zien in Christus, de ware mens. Door de doop wordt het beeld van God in de mens hersteld. De voltooiing van het herstel van het beeld van God in de mens vindt plaats aan het eind der tijden als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde er zullen zijn. Het redelijk kunnen denken is volgens Tertullianus een kenmerk van het geschapen zijn naar het beeld van God. Tertullianus schrijft over het beeld van God in
Adversus Praxean Hoofdstuk V: '[...] overweeg dan allereerst bij jezelf, dat je naar het beeld en de gelijkenis van God gemaakt bent, dat is ook de reden dat je redelijk kan denken, dat je verstand hebt, dat je een rationeel schepsel bent'.
Origenes
De Bijbelwetenschapper en verdediger van het christelijk geloof, Origenes, verwierp het idee dat er een lichamelijke overeenkomst zou kunnen bestaan tussen God en mens. Origenes, die leefde van ongeveer 185 tot circa 254, vond dat het woord 'beeld' op het geestelijke duidt. Het woord 'gelijkenis' staat voor hem voor de kwaliteiten die niet essentieel zijn voor de mens, maar kunnen worden aangeleerd of die men weer kan verliezen. Het beeld van God is volgens Origenes te vinden in de ziel van de mens.
De innerlijke en uiterlijke mens
Aan de schepping van onze werkelijkheid gaat volgens Origenes een schepping van een geestelijke wereld vooraf. In deze geestelijke, spirituele, wereld zijn de zielen geschapen naar het beeld van God. Het innerlijk van de mens bestaat volgens Origenes uit de oorspronkelijke ziel, het uiterlijke is volgens hem de stoffelijke, lichamelijke, mens. In elk mens speelt volgens Origenes een strijd af tussen deze innerlijke en uiterlijke mens.
Augustinus
In de leer van Origenes klinkt de strijd tussen de innerlijke en de uiterlijke mens door. De kerkvader Augustinus van Hippo (354-430) ziet de mens als eenheid van lichaam en ziel, waarbij de ziel het superieure deel en het lichaam het inferieure deel van de mens is. Zoals de apostel Paulus een strijd tussen het vlees en de geest ziet en Origenes tussen de innerlijke en de uiterlijke mens, zo is er volgens Augustinus een strijd tussen lichaam en ziel. Toch zijn beide, lichaam en ziel, door God geschapen. Het beeld van God ziet Augustinus in de geestelijke vermogens van de mens, zijn rationeel bewustzijn. Met het lichaam heeft de mens een zekere gelijkenis met de dieren. Volgens Augustinus vertonen alle schepsels een bepaalde mate van gelijkenis met hun Schepper. Aangezien de mens over rationele vermogens bezit, is er meer gelijkenis met God dan met de dieren. Dit is dan ook de reden waarom Augustinus vindt dat de mens superieur is aan de andere schepselen.
De erfzonde
De leer van Augustinus sluit in meerdere opzichten aan bij de vele voorgangers die hij heeft gehad. In een opzicht is hij verder gegaan dan hen: de zondeleer. Volgens Augustinus heeft de eerste zonde, het eten van de boom van de kennis van goed en kwaad door Adam en Eva in het paradijs (Genesis 3), de positie van de mens verregaand bepaald. Het mensbeeld van Augustinus wordt bepaald door de zondigheid van de mens. De mens was, volgens hem, vanuit zijn trots tegen God opgestaan. De eerste zonde van Adam zou op biologische wijze worden doorgegeven aan het nageslacht, de erfzonde. Door de zonde is het beeld van God beschadigd. Volgens Augustinus is de mens ondanks de zonde het beeld van God, maar het beeld is wel misvormd en gebroken door de zonde. Enkel door genade, via Jezus Christus, kan het beeld van God en de relatie met Hem hersteld worden, aldus Augustinus.