Het sacrament van het doopsel in de katholieke Kerk
Van de zeven sacramenten die de katholieke Kerk kent, is het doopsel een van de belangrijkste. Door het doopsel wordt de erfzonde vergeven en wordt men lid van de Kerk. Ook alle andere christelijke kerken hebben dit sacrament bewaard. Volgens de Bijbel heeft Jezus Christus het sacrament zelf ingesteld en aan Zijn leerlingen opgedragen om alle mensen te dopen in Zijn Naam. Deze opdracht passen de kerken tot op de dag van vandaag toe. Maar hoe verloopt de toediening van de doop? Welke geschiedenis zit erachter? En waarom bestaat er naast het doopsel met water ook een doopsel van bloed?
Inhoudsopgave
Bijbelse bronnen
Er zijn verschillende Bijbelse bronnen over het doopsel, het sacrament dat door elke christelijke Kerk of kerkgemeenschap erkend wordt. De eerste verwijzing naar het doopsel is de doop van Jezus in de Jordaan door Johannes de Doper (Mt 3, 13-17).
Toen kwam Jezus vanuit Galilea naar de Jordaan om door Johannes gedoopt te worden. Maar Johannes probeerde hem tegen te houden met de woorden: ‘Ik zou door u gedoopt moeten worden, en dan komt u naar mij?’ Jezus antwoordde: ‘Laat het nu maar gebeuren, want het is goed dat we op deze manier Gods gerechtigheid vervullen.’ Toen stemde Johannes ermee in. Zodra Jezus gedoopt was en uit het water omhoogkwam, opende de hemel zich voor hem en zag hij hoe de Geest van God als een duif op hem neerdaalde. En uit de hemel klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde.’
Johannes de Doper was de ‘wegbereider’, de voorbereider voor de komst van Jezus. Hij predikte een doopsel van bekering, d.w.z. van ommekeer naar God. Mensen die zich lieten dopen waren meestal bedroefd over hun eigen zonden en zij wensten zich terug naar God te keren. Het is dan ook vreemd dat Jezus zelf zich laat dopen, omdat hij geacht wordt zondevrij te zijn. We kunnen ervan uitgaan dat Jezus Johannes morele steun wou geven door zich te laten dopen, om aan te geven dat Johannes een goed werk verricht. Het doopsel dat Johannes verrichte had niet de bedoeling zonden te vergeven, het was dus enkel een doopsel tot bekering.
De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg waar Jezus hen had onderricht, en toen ze hem zagen bewezen ze hem eer, al twijfelden enkelen nog. Jezus kwam op hen toe en zei: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’
Hierboven staan de laatste verzen uit het evangelie volgens Matteüs (Mt 28, 16-20). Uit deze verzen blijkt zeer duidelijk dat Jezus de opdracht geeft aan zijn leerlingen om te dopen. In tegenstelling tot Johannes geldt dit doopsel niet enkel meer voor de joden, maar voor “alle volken”. Het spreekt voor zich dat deze tekst een belangrijke stimulans was voor de bekering van de heidenen. Deze verzen maakten van het christendom, in tegenstelling tot de 'moedergodsdienst' het jodendom, een bekeringsgodsdienst. Hierdoor zijn christenen over de gehele aarde verspreid geraakt.
Toen ze dit hoorden, waren ze diep getroffen en vroegen aan Petrus en de andere apostelen: ‘Wat moeten we doen, broeders?’ Petrus antwoordde: ‘Keer u af van uw huidige leven en laat u dopen onder aanroeping van Jezus Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de heilige Geest u geschonken worden, want voor u geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen.’
De laatste tekst komt uit de Handelingen van de Apostelen van de apostel Lucas (Hnd 2, 37-40). Hieruit blijkt dat het doopsel reeds zéér vroeg in de praktijk werd omgezet, aangezien Petrus op dit doopsel wijst om vergeving van de zonden te verkrijgen. Hij wijst ook op een ander effect van dit doopsel: de Heilige Geest wordt geschonken. Ook in het Oude Testament hebben latere christelijke theologen voorafwijzingen naar het doopsel gezien, zoals bijvoorbeeld in het verhaal over de ark van Noach en de zondvloed en de doortocht door de Rode Zee.
Korte geschiedenis van het doopsel
De doop bij de eerste christenen: het catechumenaat
De eerste christenen zagen het doopsel reeds als sacrament en pasten het ook toe, zoals de bronnen uit het Nieuwe Testament aantoonden. Denk bijvoorbeeld ook aan het doopsel van Paulus door Ananias. Er is echter een groot verschil tussen het huidige doopsel en het doopsel bij de eerste christenen. Gelovigen die gedoopt wensten te worden moesten eerst een voorbereidingsperiode doorlopen: het catechumenaat.
Dit catechumenaat was een echte voorbereidingstijd, die tot twee jaar kon duren. In feite is deze vergelijkbaar met de huidige catechese voor het vormsel, maar dan veel diepgaander. Er zijn drie etappes in het catechumenaat.
- Het precatechumenaat. Deze fase heeft als doel: het geloof wekken. Dit komt zeer vreemd over, aangezien men ervan uit kan gaan dat iemand die het doopsel vroeg gelovig was. Maar er zijn vele redenen om christen te worden. Het is de bedoeling om de ‘goede’ redenen eruit te halen en de slechte, wereldlijke redenen weg te drukken.
- Het catechumenaat. Dit is de eigenlijke voorbereiding. De catechumeen maakt zich het geloof eigen door middel van studie. De inhoud werd meestal onderwezen door middel van de Apostolische Geloofsbelijdenis (het Credo); wanneer de catechumeen gedoopt werd, geeft hij deze terug aan de Kerk door deze op te zeggen als teken van geloof.
- De uitverkiezing. Dit is de bekroning van het catechumenaat. De catechumeen wordt gedoopt, gevormd en krijgt voor het eerst de eucharistie toegediend. Na de uitverkiezing komt er een periode van uitdieping in de eucharistie, aangezien de catechumeen nog nooit de eucharistie heeft mogen bijwonen (deze was verboden voor niet-gedoopten, wat trouwens een element was in de christenhaat in het Romeinse Rijk).
Na het lezen van bovenstaande uitleg over het catechumenaat zal het snel duidelijk zijn dat volwassenen werden gedoopt. Toch werden ook kinderen gedoopt, aangezien ‘hele gezinnen’ gedoopt werden (bv. 1 Kor 1, 16): “O ja, ik heb ook nog het gezin van Stefanas gedoopt; verder zou ik niet weten dat ik iemand gedoopt heb.”
De rooms-katholieke Kerk heeft het catechumenaat opnieuw ingesteld (Catechismus art. 1232): “Het tweede Vaticaanse Concilie heeft voor de Latijnse kerk het katechumenaat voor volwassenen hersteld; het is over een aantal etappes verdeeld.” Dit catechumenaat wordt vandaag de dag opnieuw toegepast wanneer volwassenen zich laten dopen. Om een idee te krijgen van de cijfers: in 2006 lieten 181 volwassenen zich dopen in België; in Frankrijk gaat het over 2750 mensen. Deze mensen worden meestal gedoopt in de nacht van paaszaterdag naar Pasen, de paaswake. In de jaren daarna gaan deze cijfers verder de hoogte in, in Frankrijk gaat het aantal volwassen dopelingen vlot over 3000.
De doop van kinderen
Al in de tweede eeuw kwam het kinderdoopsel meer en meer in gebruik, maar ook de volwassenendoop bleef bestaan. Het kinderdoopsel ligt vaak onder vuur, omdat kinderen niet zelfstandig kunnen beslissen om al dan niet tot de Kerk toe te treden. Vaak gehoorde argumenten om kinderen toch te dopen zijn de volgende:
- Wanneer een kind geboren wordt, krijgt het automatisch het staatsburgerschap van een land. Nochtans heeft niemand aan het kind gevraagd of het hiermee akkoord gaat ...
- Een kind krijgt automatisch de taal van de ouders aangeleerd. Ook hier heeft weer niemand gevraagd of het ermee akkoord gaat.
- Meteen bij de geboorte krijgt een baby een naam: gaat het kind wel akkoord met deze naam?
- Kinderen krijgen nog kansen genoeg om hun eigen geloof (of ongeloof) te uiten. Dit kunnen ze bijvoorbeeld in het vormsel, in elke paasnacht, maar ook tijdens elke eucharistieviering (door het opzeggen van de Geloofsbelijdenis).
- Ouders geven hun kinderen constant zaken door die zij van belang vinden. Waarom zouden gelovige ouders dan hun geloof niet mogen doorgeven?
Omdat het natuurlijk niet mogelijk is om zuigelingen te vormen in het geloof, moet de eigenlijke catechese plaatsvinden na het doopsel. Wel wordt er nu meer en meer aandacht besteed aan de vorming van de ouders en peetouders, bijvoorbeeld door enkele bijeenkomsten te organiseren.
Wat zijn de effecten van het doopsel?
De lijvige
Catechismus van de katholieke Kerk besteedt heel wat aandacht aan het doopsel. De effecten van dit sacrament zijn volgens haar veelvoudig:
De vrucht van het doopsel of de doopgenade is een rijke werkelijkheid met als inhoud: de vergeving van de erfzonde en van alle persoonlijke zonden; de geboorte tot het nieuwe leven waardoor de mens een aangenomen kind van de Vader, een lidmaat van Christus, een tempel van de heilige Geest wordt. Door het feit wordt de gedoopte ingelijfd in de kerk, het lichaam van Christus, en wordt hij het priesterschap van Christus deelachtig.
De erfzonde
Het doopsel vergeeft dus de erfzonde. De erfzonde is een zeer oud begrip, dat vandaag de dag niet zo vaak meer gebruikt wordt. Deze gaat over de allereerste zonde (een bewuste daad van ongehoorzaamheid aan God) van Adam en Eva: “Zij waren de prototypen van alle mannen en vrouwen, en hun zonde werd overgedragen op alle mannen en vrouwen na hen. En de Bijbel zegt dat die zonde ongehoorzaamheid was.” (Trigilio, J., Brighenti, K.) Eva at van de boom van kennis van Goed en Kwaad, hoewel God dit uitdrukkelijk had verboden. Hierop werden zij verdreven uit de Tuin van Eden. Deze zonde wordt overgedragen van generatie op generatie, iedereen wordt ermee geboren. De erfzonde wordt wel eens de natuurlijke neiging tot zondigen genoemd. Enkel door middel van het doopsel kan een mens deze zonde uitwissen. Dit betekent niet dat een gedoopte niet meer kan zondigen ... maar het doopsel is de eerste stap op weg naar een goed leven.
Kind van God, kind van de Kerk
Het doopsel maakt van de gelovige een aangenomen, geadopteerd
kind van God. Vaak trekt men de vergelijking door: men wordt de broer van Jezus en Maria is de spirituele moeder. God zegt ‘ja’ tegen de dopeling, een ja die Hij nooit meer terugtrekt. De mens kan zijn ‘ja’ natuurlijk wél terugtrekken. Het doopsel wordt noodzakelijk geacht voor het verwerven van de genade. Zonder deze genade kun je niet voor God verschijnen. Bij het doopsel wordt ook de
Heilige Geest gegeven. Deze Geest leidt de gelovige door het leven en geeft hem kracht om goed te leven. Eén van de meest gekende effecten van het doopsel is het
lidmaatschap van de Kerk. Door middel van het doopsel zijn alle gelovigen met elkaar verbonden, zelfs over de grenzen van de Kerken heen.
Bij de eerste christenen was het doopsel een teken dat iemand het geloof reeds bezat. Met de kinderdoop is dit uiteraard niet mogelijk: het geloof moet nog groeien. In de moderne tijd leidt dit tot vreemde effecten: ongelovigen en zelfs rabiate tegenstanders van het christendom zijn wel gedoopt. Het gaat zelfs zo ver dat sociologen soms over 'gedoopte heidenen' spreken.
Ontdopen?
Het sacrament van het doopsel kan je maar één keer ontvangen. Het doopsel drukt een merkteken in de ziel. Dit merkteken wordt vaak vergeleken met het brandmerk van slaven in de Romeinse tijd: dit is onuitwisbaar. Op deze manier vormt het doopsel een merkteken in de ziel van de gelovige. Het doopsel is noodzakelijk voor het ontvangen van de andere sacramenten; iedereen heeft het recht om het doopsel te ontvangen zolang hij zelf nog niet gedoopt is. Omdat het doopsel zo'n onuitwisbare indruk in de ziel achterlaat, kan men zich dan ook niet laten
ontdopen. Dit begrip bestaat eigenlijk niet. Naar aanleiding van allerlei kerkelijke schandalen lieten heel wat mensen zich wel uit de kerkelijke registers schrappen, maar daarmee is de doop niet ongedaan gemaakt. Het betekent gewoon dat er naast je naam in het doopregister een korte mededeling wordt geplaatst dat men niet langer tot de Kerk wenst te behoren. Men blijft wel, voor eeuwig, gedoopt.
Doopsel van begeerte en doopsel van bloed
De Kerk erkent twee bijzondere vormen van het doopsel: het doopsel van begeerte en het doopsel van bloed. Het catechumenaat kon zeer lang duren, jarenlang zelfs. Gezien het feit dat de christenen vanaf keizer Nero tot keizer Constantijn steeds aan vervolging bloot stonden, was het niet abnormaal dat een catechumeen gedood werd voor hij gedoopt was. Zij worden door de Kerk als gedoopt beschouwd. Dit is het
doopsel van bloed.
Het
doopsel van begeerte is minder bloedig: “Het doopsel van begeerte, zo stelt de Kerk, wordt ontvangen door iedere ongedoopte die expliciet of zelfs maar impliciet een verlangen naar de sacramentele doop kent. Dat is enigszins abstract gesteld. Concreet leert de Kerk dat iedere ongedoopte het doopsel van begeerte ontvangt als hij er in geweten naar streeft om zijn leven in te richten op een wijze die God welgevallig is, ook al kent hij God niet.” (KatholiekNederland.nl) Het doopsel van begeerte betekent dus dat wie het doopsel verlangt, maar nog niet gedoopt is, toch door God als gedoopt wordt beschouwd wanneer hij zou komen te overlijden.
Het verloop van de doop: de doopselceremonie
Het doopsel vindt meestal plaats in de eigen parochiekerk, op een zondag na de mis. Het gebeurt dat er meerdere kinderen in één viering worden gedoopt, maar vroeger meer dan nu. Grosso modo heeft elk doopsel dezelfde structuur.
Vragen voorafgaand aan het doopsel
De dienst start met een vraag. De bedienaar vraagt aan de ouders:
“Welke naam geeft u uw kind?" Deze naam geeft weer dat het kind een echt individu is, een apart wezen. Deze naam wordt geschreven in de palm van Gods hand. Vroeger kozen ouders enkel voor Bijbelse namen of voor namen van heiligen. De bedienaar is overigens meestal een priester of diaken, al mogen in noodsituaties alle mensen dopen. Hierna stelt hij of zij nog een vraag:
“Wat vraagt u van Gods Kerk voor uw kind?” Hierop antwoorden de ouders:
“Het doopsel” of
“Het geloof”. Als de dopeling zelf volwassen is, antwoordt hij vanzelfsprekend zelf.
Er zijn verschillende redenen om het doopsel te vragen. De beste reden is natuurlijk vanuit het geloof: ouders die zelf geloven laten hun kind dopen en willen het ook gelovig opvoeden. Er zijn echter ook nog andere redenen denkbaar: vreugde en dankbaarheid uiten, een oud gebruik in ere houden, een gelegenheid om het nieuwe leven expliciet te vieren enz.
De bedienaar vraagt dan aan de ouders en de peter en/of meter of deze in staat zijn hun kind in geloof op te voeden. Elke dopeling krijgt een peter en/of meter. Er moet maar één peter of meter zijn, maar het mogen er ook twee zijn. Meestal neemt men een meter en een peter, van de beide kanten van de familie één. In de middeleeuwen moesten deze personen zorg dragen voor hun petekind wanneer zijn ouders stierven. Er zijn enkele voorwaarden verbonden aan het peter- en meterschap, waarvan de belangrijkste deze zijn: zestien jaar zijn, zelf gedoopt en gevormd zijn en niet de ouder van het kind zijn. De meter en de peter hebben een grote taak te vervullen: zij moeten hun petekind mee opvoeden en begeleiden in het christelijk geloof. Vandaag de dag beperkt de taak zich vooral tot het geven van een nieuwjaarsgeschenkje ... Nochtans is hun taak een erkende, officiële kerkelijke functie.
De bedienaar maakt een kruisteken op het voorhoofd van het kind, soms doen ook de ouders, de meter en peter en de andere aanwezigen dat. Daarna volgt een lezing uit de Bijbel, gevolgde door de eerste zalving. De bedienaar smeert een beetje catechumenenolie op de nek van het kindje. Deze zalving heeft volgend doel: “De eerste zalving symboliseert dat die persoon, geboren in de wereld, nu wordt afgezonderd van de wereld.” (Trigilio, J., Brighenti, K.)
De bedienaar zegent het doopwater:
“De kerk vraagt God dat, door zijn Zoon, de kracht van de heilige Geest over dit water mag neerdalen, opdat zij die erin worden gedoopt, geboren worden uit water en geest.”, waarna de doopbeloften worden uitgesproken door de ouders, de meter en de peter. Wanneer de dopeling een volwassene is, spreekt hij deze zelf uit. Deze doopbeloften hebben ook een vraagvorm. Deze vragen komen ons vandaag de dag nogal vreemd over:
‘Zweert u de duivel af?’, ‘En al zijn werken?’, ‘En al zijn loze beloften?’ De dopeling moet zich helemaal naar God keren en zich dus afwenden van Satan, het slechte in de wereld.
De apostolische geloofsbelijdenis wordt in vraagvorm voorgelegd aan de ouders, de meter en de peter. Dit houdt in dat de bedienaar vraagt:
‘Gelooft u in God, de almachtige Vader, schepper van hemel en aarde?’, waarop de ouders ja antwoorden. Zo worden alle twaalf artikelen voorgelegd.
De eigenlijke doop
Nu kan het eigenlijke doopsel pas plaatsvinden. In vroegere tijden werd de dopeling helemaal in water ondergedompeld; daarvoor was zelfs een apart bassin in een gebouwtje nabij de kerk. Bekende doopkapellen staan bijvoorbeeld in Firenze of Pisa. Dit gebeurt nu nog enkel bij protestantse kerken, in de rooms-katholieke Kerk wordt drie keer water gegoten over het hoofd van de dopeling. De bedienaar gebruikt hierbij volgende doopformule:
“(Naam), ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.” Bij elke persoon van de Drie-eenheid giet de priester water uit.
De bedienaar zalft het voorhoofd van de pasgedoopte met chrisma. Door deze zalving word je een beetje zoals Christus: de gezalfde. De oosterse katholieke Kerken en de orthodoxe Kerk beschouwen deze zalving als het vormsel; zij dienen de pasgedoopte ook meteen de eucharistie toe, zelfs als deze nog een baby is. De pasgedoopte krijgt het doopkleed opgelegd. Dit is een wit kleed. Aan de paaskaars wordt een doopkaarsje ontstoken; de pasgedoopte krijgt deze mee naar huis. Ook wordt een Onzevader gebeden, meestal wanneer de pasgedoopte nog nabij het altaar staat. Zo wordt de eucharistie gesymboliseerd voor de pasgedoopte.
Het geheel wordt afgesloten met een plechtige zegen.
Gebruikte symbolen bij het doopsel
Zoals in alle sacramenten spelen ook in het doopsel enkele symbolen een belangrijke rol: de doopvont, het water, de zalf of chrisma, de witte kleding en de paaskaars.
De doopvont
Het eerste voorwerp dat fungeert als symbool is de doopvont. Er zijn twee grote betekenissen aan de doopvont gegeven. De eerste beschouwt de doopvont als een symbool voor de moederschoot (vooral in de oosterse kerken). Deze betekenis staat in verband met het doopsel van Jezus in de Jordaan: “Het water van de Jordaan is als een moederschoot waaruit Christus in zijn nieuwe hoedanigheid tevoorschijn komt. In ons doopsel is de doopvont als het ware een moederschoot met vruchtwater, bewogen ofwel bevrucht door de Geest.” (Quadvlieg, H., Lambrecht, J.) Het doopsel is een echte ‘wedergeboorte’.
De tweede belangrijke betekenis beschouwt de doopvont als een graf, namelijk het graf van Christus zelf. Net zoals Jezus zal de dopeling dan uit het graf opstaan. Hier wordt het doopsel dus uitdrukkelijk verbonden met de verrijzenis van Jezus, maar er is (nog) meer. Deze theorie verbindt het doopsel met het leven van elke mens: iedereen zondigt wel eens, iedereen doet wel eens slecht. Dit is het afdalen in het graf. Maar uiteindelijk keert alles ten goede, het opnieuw opstijgen: je wordt een ‘nieuw’ mens. Het doopsel wordt dan ook wel eens het ‘bad van de wedergeboorte’ genoemd.
Het water als symbool voor het leven
Nauw verbonden met de doopvont is natuurlijk het water. De Catechismus zegt het volgende over water: “Terwijl bronwater symbool is voor het leven, is zeewater dat voor de dood. Daarom kon het water een beeld zijn van het mysterie van het kruis.” Water wordt natuurlijk in verband gebracht met zuiveren, met reinheid. Zo kan water de zonden wegwassen. Ook kan de betekenis van het water in verband gebracht worden met de doortocht door de Rode Zee en later door de Jordaan. Zo wordt water in verband gebracht met de bevrijding uit de slavernij, hier dus de slavernij van de zonde. Ook wordt water in verband gebracht met frisheid.
Witte kleding
Zodra het kind gedoopt is, krijgt het witte doopskleding aan. De kleur wit verwijst expliciet naar het paasgebeuren (Mt 28,2-6):
Plotseling kwam er een zware aardbeving. Want een engel van de Heer daalde uit de hemel neer, kwam naderbij, rolde de steen weg en ging erop zitten. Zijn uiterlijk schitterde als een bliksemflits en zijn kleding was wit als sneeuw. De wachters beefden van angst en werden lijkbleek. De engel zei tegen de vrouwen: ‘U hoeft niet bang te zijn, want ik weet dat u Jezus zoekt die gekruisigd is. Hij is niet hier: Hij is tot leven gewekt, zoals Hij gezegd heeft. Kom, kijk naar de plaats waar Hij gelegen heeft.
De kleur wit duidt op de opstanding, op de verrijzenis van Jezus. Met Pasen zijn de liturgische gewaden ook witgekleurd. Wanneer een pasgedoopte witte kleding krijgt, duidt dit op de toekomst, op de hoop op de verrijzenis.
De paaskaars
De doopkaars die aan de paaskaars wordt aangestoken is een mooi symbool voor het licht dat Jezus in de wereld is. Het is de bedoeling dat de pasgedoopte evenzeer een licht in de wereld en voor alle mensen wordt als Jezus. De doopkaars wordt meegegeven naar huis, zodat ze ook bij latere belangrijke momenten opnieuw aangestoken kan worden: bijvoorbeeld bij het vormsel of het huwelijk. Doordat alle doopkaarsen aan diezelfde paaskaars worden ontstoken symboliseert deze ook een beetje de eenheid en verbondenheid van de christenen. De paaskaars verwijst natuurlijk ook naar Pasen zelf.
Het chrisma
Het chrisma is een olie die verrijkt werd met balsem, waardoor deze lekker ruikt. Deze olie wordt door de bisschop gewijd op Witte Donderdag. Deze olie “duidt de gave van de heilige Geest aan de pasgedoopte aan”. (Catechismus)
Lees verder