3 Johannes 1:7 - Waarom niets van de heidenen aannemen?
In 3 Johannes 1:7 schrijft de oudste over de broeders die bezig waren het evangelie te verkondigen. Zij gingen volgens de oudste uit omwille van 'de Naam' en namen hierbij niets aan van de heidenen. Om die reden moeten 'wij' volgens de oudste zulke mensen opvangen. De vraag die dit oproept is wat deze zendelingen niet van de heidenen aannamen en waarom zij dit niet deden.
Wat de zendelingen niet aannamen van de heidenen
In 3 Johannes 1:7 gebruikt de oudste de volgende woorden om de daden van de zendelingen te beschrijven: "
Want zij zijn uitgegaan ter wille van de Naam, zonder iets van de heidenen aan te nemen." (NBG 1951)
De woorden 'zonder iets aan te nemen' zijn de vertaling van de Griekse woorden
mēden lambanontes. Het gebruik van deze woorden drukt volgens Brooke meer uit dan het feit dat zij niets aannamen. Het drukte volgens haar een traditie uit die bij de apostel Paulus begon, namelijk om geen voedsel, geld en onderdak te vragen van de mensen onder wie zij het evangelie verkondigden (vgl. 2 Kor. 12:14; 1 Thes. 2:9). Met 'niets aannemen' werd dus hoogstwaarschijnlijk voedsel, geld, onderdak en eventuele andere middelen bedoeld.
Redenen om niets aan te nemen
Er zijn een aantal redenen waarom de zendelingen niets van de heidenen wilden aannemen. Dit zijn:
- Dat zij niet de schijn wilden wekken zij evangeliseerden voor geld
- Dat zij niet geassocieerd wilden worden met heidense predikers
- Het principe dat zendelingen door medechristenen ondersteund moeten worden
- Dat men niet afhankelijk wilde worden van heidenen
De schijn dat men voor geld evangeliseerde
Volgens Barton e.a. vroegen de zendelingen niet om de hulp van ongelovigen omdat men hierdoor kon gaan twijfelen aan hun intenties. Is het ze te doen om het brengen van een boodschap? Of is evangeliseren een luie manier van geld verdienen? Als mensen zich dit afvragen staan zij niet meer open voor de boodschap die de zendelingen wilden brengen.
Bewijs van echtheid
In zijn tweede brief aan de Korintiërs toont Paulus aan dat hij werkte voor de mensen, en niet om hun bezittingen te bemachtigen. Hiertoe wijst hij erop dat hij de Korintiërs nooit tot overlast is geweest (nooit om geld of onderdak heeft gevraagd) en dat hij zich nooit ten koste van hen heeft bevoordeeld. Ook heeft Titus (en een broeder), die door Paulus naar Korinthe was gestuurd, zich niet bevoordeeld ten koste van de Korintiërs (2 Kor. 12:14-18). Paulus heeft door zijn manier van handelen ervoor gezorgd dat hij de schijn dat hij het om het geld deed gemakkelijk kon weerleggen. Hij was echt, en had echt het beste met de mensen voor.
Associatie met heidense predikers
Volgens Smalley en Akin waren er in het Romeinse rijk veel predikers die namens heidense goden hun leer verspreidden. Deze waren geneigd om niet alleen mensen te vragen om onderdak en voedsel, maar kleedden in enkele gevallen zelfs mensen financieel gezien volledig uit, om daarna trots te zijn op hun 'successen'.
Om niet met deze praktijken geassocieerd te worden konden zendelingen het best proberen om zichzelf niet afhankelijk op te stellen van ongelovigen. Daarom zouden zij volgens Smalley en Akin geleund hebben op de liefdadigheid van medechristenen als dat nodig was.
Hindernis
Ook Paulus nam geen hulp aan van heidenen, hij deed dit om (1 Kor. 9:11-18) "
om geen hindernis voor het evangelie van Christus op te werpen" (NBG 1951). Met het woord 'hindernis' bedoelde hij waarschijnlijk de associatie met heidense predikers, of de schijn dat hij het om het geld zou doen. Deze beide zaken zouden een hindernis vormen in zijn poging om het evangelie te verkondigen, omdat het mensen kan laten twijfelen aan de echtheid van zijn boodschap.
Christenen moeten zendelingen ondersteunen
Volgens Kistemaker is deze reden gerelateerd aan de vorige. De oudste stelt volgens hem in 3 Johannes 1:8 dat zendelingen ondersteuning van de kerk moeten hebben om te voorkomen dat zij dit van ongelovigen moeten vragen, waardoor zij kunnen worden geassocieerd met heidense predikers.
Volgens Thompson was het ondersteunen van missionair werk niet de verantwoordelijkheid of zorg van heidenen en ongelovigen, maar is het een christelijke plicht en een uiting van christelijke naastenliefde. Barton e.a. zijn het hiermee eens en stellen dat het de verantwoordelijkheid van de kerk is om voor zendelingen te zorgen. Dat strookt volgens hen met Jezus' opdracht aan de discipelen in Marcus 6:8-10. Deze opdracht luidde dat de discipelen niets moesten meenemen bij hun eerste uitzending, maar dat zij moesten verblijven in de huizen waar zij kwamen. Barton e.a. lijken in deze tekst te lezen dat de discipelen op de hulp van gelovigen moeten rekenen, of dat Jezus de rol van de kerk innam en zelf alles voor hen zou regelen. Beide lezingen staan echter niet expliciet in de tekst.
Zelfvoorziening
De apostel Paulus gaf volgens Barton e.a. een voorbeeld van hoe een zendeling zich kan opstellen. Als hij in een stad kwam bleef hij vaak een lange tijd. In die tijd bouwde hij een handel op om zichzelf van zijn levensonderhoud te voorzien (1 Thes. 2:9). Wel stelde Paulus dat een evangelist van het brengen van het evangelie moet kunnen leven (1 Kor. 9:14), de gelovigen moeten hem dus onderhouden als dat nodig is, en wat Paulus deed was dus uitzonderlijk.
Onafhankelijk
Men zegt wel eens dat "
geld regeert". Dat kan een heel andere reden zijn om niets aan te nemen van heidenen. Wanneer mensen geld doneren, of onderdak bieden, is het mogelijk dat zij daarmee ook invloed op een zendeling of zelfs een hele christelijke gemeenschap kunnen uitoefenen. Deze invloed is ongewenst, omdat als een zendeling afhankelijk wordt van een heiden die laatste invloed kan krijgen op de leer die de zendeling verkondigt.
Machtsstrijd
Het lijkt erop dat dit het probleem was in 3 Johannes. Diotrefes was volgens moderne theologen waarschijnlijk een welvarend man die zijn huis beschikbaar stelde aan de gemeenschap voor samenkomsten. Hierdoor kon hij bepalen wie er wel en niet bij de samenkomsten mochten zijn. De zendelingen wilde hij niet binnen hebben, dus sloot hij hen buiten en weerhield anderen ervan hen binnen te laten (vgl. 3 Joh. 1:10). Hij kon hiernaast door zijn positie als eigenaar van de samenkomstlocatie proberen om de macht binnen de gemeenschap te krijgen (vgl. 3 Joh. 1:9) ten koste van de daadwerkelijke leiders, waaronder de oudste.
Vele redenen
De bovengenoemde redenen om niets aan te nemen van heidenen zijn allemaal goed te onderbouwen. Hiernaast sluiten zij elkaar niet uit. Het is daarom vrij zeker dat al deze zaken (en misschien nog meer) meespeelden in de beslissing van zendelingen om geen geld en onderdak van de heidenen aan te nemen.