Ouderlijke hechtingspatronen en loslaten in de puberteit
Je hechtingsstijl bepaalt voor een deel hoe je reageert op je kind, op je puber. Pubers, maar ook adolescenten kunnen aantrekken en afstoten. Ze zijn de ene keer klein als ze getroost willen worden en de andere keer willen ze niets van je weten. Een puber wil zich losmaken van je om zijn of haar eigen weg te zoeken en als ouder kun je je kind helpen door het los te laten, maar tegelijkertijd wel beschikbaar te blijven voor ondersteuning. Want al lijkt het niet zo, pubers en adolescenten hebben je als ouder erg nodig. Je hechtingspatroon bepaalt of je hier tegen kunt en hoe je hierop reageert.
De puberteit is puberstrijd?
In de puberteit en de (vroege) adolescentie zijn veel jongeren op zoek naar wie ze zijn en wat ze willen en met wie. Daarvoor is het soms nodig om jezelf terug te trekken. Omdat het zoveel energie kost, je
hersenen zijn al die tijd hard aan het werk, maar ook om psychologisch afstand te nemen van je ouders. Een puber is een kind die lichamelijke veranderingen doormaakt op weg naar volwassenheid. De adolescentie begint bij de puberteit, maar eindigt pas wanneer jongeren zelfstandig door het leven kunnen gaan (gemiddeld ongeveer 25 jaar in het Westen). Jongeren willen ruimte om zichzelf te zijn, maar kunnen nog lang niet alles zelf. Ze kunnen in deze periode erg ongrijpbaar zijn. Je krijg er als ouder niet echt vat op. Ze zeggen het een, maar doen het ander. Ze reageren niet wanneer je ze iets vraagt en lijken je te negeren.
De opvoeding verandert met een puber
Op sommige momenten kan een puber heel jong zijn. In plaats van schijnbaar doelloos op de bank hangen, springt hij of zij in het rond als een puppy, die wil laten zien wat hij kan. Of hij of zij begint een gesprek met je, is open over wat er in hem of haar omgaat en is oprecht geïnteresseerd in je mening. Dan geeft je puber je ineens een knuffel en is er van afstandelijkheid niets te merken. Dit vraagt veel inlevingsvermogen van de ouders en de vaardigheid om telkens om te kunnen schakelen. Je puber heeft behoefte aan autonomie, maar omdat je kind nog niet alles kan of weet, moet je als ouder beschikbaar blijven. Maar anders dan toen je kind nog jonger was. De zorg die ouders hebben en de liefde die ze voelen voor hun kind moet, met het kind mee, van vorm veranderen. Zoals dat ook was toen het kind van baby en peuter naar basisschoolkind ging. En je als ouder van een verzorgende opvoeding naar een meer begeleidende opvoedingstijl ging. Komt je kind in de puberteit, dan betekent dit nog meer afstand nemen, langs de lijn staan in plaats van in het veld, met je kind. Maar je bent wel nodig. Niet alleen op afroep, want soms moet je toch nog zelf (bij)sturen. Voor een adolescent gaat het vaak ook nog om fysieke afstand, wanneer ze op kamers gaan wonen bijvoorbeeld. De ene ouder kan hier makkelijker mee omgaan dan de ander. Dat komt ook door je eigen hechtingsstijl als ouder, die je hoogstwaarschijnlijk hebt ontwikkeld toen je zelf klein was.
Hechting
Baby's huilen, roepen, lachen, kruipen hun ouders achterna, en trekken op allerlei andere manieren de aandacht om de genegenheid van de opvoeders op te wekken. Ze zijn immers afhankelijk van hun ouders voor hun overleving. Ze moeten gevoed worden, verzorgd worden en beschermd tegen kou of hitte of ander gevaar. De behoeften van het kind kunnen variëren. De intensiteit ervan ook. Het gaat erom dat het kind de eigen fysieke en emotionele behoeften kan laten zien of horen en dat ouders daarop reageren. Kinderen uiten hun angst en stress. Ouders beschermen en verzorgen daarop hun kind en helpen het zich te ontwikkelen. Zo raken ouders en kind aan elkaar gehecht. Dat geeft voor kinderen een goede basis om de wereld te gaan ontdekken, in het veilige besef dat je ouders achter je staan. Niet alle ouders reageren op dezelfde manier op de roep om aandacht van hun kind.
Gehechtheidstheorie
John Bowlby was een van de eersten die deze verschillende hechtingsstijlen opmerkte en ontwikkelde daarop de attachment theory of gehechtheidstheorie. Deze stelt dat een sterke emotionele gerichtheid en continuïteit in de fysieke nabijheid in de vroege kindertijd voorwaarden zijn om je als mens goed te kunnen ontwikkelen. Deze emotionele gerichtheid uit zich in het sensitief reageren op het kind en het zich verplaatsen in het kind. Door emotionele veiligheid te ontlenen aan de relatie met de ouders
Hechtingsstijlen
Mary Ainsworth onderzocht ouders en jonge kinderen in de Strange Situation of Vreemde Situatie om de gehechtheidstheorie verder te onderzoeken. Ouder en kind speelden in een onderzoekssetting even samen. Daarop vertrok de ouder en liet het kind alleen. Op basis van de reactie van het kind wanneer de ouder weer terugkwam, en verder onderzoek kunnen vier verschillende hechtingsstijlen worden onderscheiden: veilige gehechtheid, en drie typen onveilige gehechtheid: vermijdende, gedesoriënteerd en ambivalente gehechtheid.
De reden voor de verschillende typen gehechtheid ligt in de relatie tussen ouder en kind, maar de achterliggende oorzaak kan zowel bij de ouder als bij het kind liggen. De ouder kan niet sensitief op het kind reageren of er niet zijn voor het kind wanneer het de ouder nodig heeft. Ook het temperament of andere persoonskenmerken kunnen van invloed zijn op de hechting. Ook ontwikkelingsstoornissen als autisme spectrumstoornis (ASS) kunnen een rol spelen. Feit is wel dat ouderkenmerken een grotere rol spelen dan kindkenmerken.
Het gaat dus om de 'goodness of fit' ofwel de combinatie van gedrag en kenmerken van de ouder, gezins- en leefomstandigheden, de stabiliteit en continuïteit van het contact tussen ouder en kind (die ook vaak weer een spiegel is van de relatie met de eigen ouder) en kindkenmerken, zoals temperament. We worden allemaal geboren met een bepaald temperament. Daar kunnen we niets aan doen. Ons temperament bepaalt hoe we reageren op mensen en dingen om ons heen. Een de ervaringen die we opdoen. Een druk kind dat als enig kind opgroeit op een boerderij, met voldoende bewegingsvrijheid en ruimte om te ontdekken, zal daar goed op een plek zijn. Een druk kind dat opgroeit in een bovenwoning in het centrum van een grote stad met vier broers en zussen zal veel meer geconfronteerd worden met zijn druk gedrag. Dat geldt ook voor een volwassene. Een ouder die snel geïrriteerd of boos wordt vanuit zichzelf reageert hoogstwaarschijnlijk heel anders op het boze gedrag van een kind dan een ouder die heel veel geduld heeft. Er zijn dus ook kenmerken van kind en ouder die beschermend kunnen werken.
Hechtingsstoornis
Naast de vier hechtingsstijlen is er de reactieve hechtingsstoornis (RAD). Dit is geen hechtingsprobleem, maar een psychische aandoening die met behulp van criteria uit de DSM-V kan worden gediagnosticeerd. Een hechtingsstoornis komt voort uit het gebrek aan de gerichtheid op een gehechtheidsfiguur. Er is dus helemaal geen hechtingsrelatie gevormd in de eerste vijf jaren van het leven. Een hechtingsstoornis is altijd het gevolg van verwaarlozing of een opeenvolgende wisseling van basisverzorgers, niet toe te schrijven aan een onderliggende diagnose zoals autisme of aan een verstandelijke beperking en uit zich in het onvermogen passende relaties aan te gaan met anderen. Naar schatting 1% van alle mensen heeft een reactieve hechtingsstoornis.
Veilige gehechtheid
Ouders die gericht zijn op signalen en behoeften van het kind en steeds dus consistent afgestemd op hun kind reageren, zorgen voor een veilige band met hun kind. Zij reageren sensitief-responsief op hun kind. Het kind voelt zich hierdoor veilig gehecht. Hij of zij weet dat hij op zijn ouders kan vertrouwen wanneer het nodig is. En dat negatieve gevoelens, zoals angst of spanning, weggaan wanneer de ouder er is. In de Vreemde Situatie zie je dat veilig gehechte kinderen ook tijdens het spelen in contact blijven met hun ouder. Bijvoorbeeld door speelgoed te laten zien of even 'kijk' te zeggen tegen de ouder. Als een ouder weggaat, kan het kind boos worden of rustig blijven, maar als deze ouder terugkomt, maakt het kind weer gemakkelijk contact. Ze hebben een balans gevonden tussen het verkennen van de omgeving en het zoeken van de nabijheid van de ouder.
Deze veilige gehechtheid neemt het kind mee in zijn latere relaties. Wanneer hij of zij verliefd wordt en een relatie wil aangaan met iemand vanuit een veilige hechting, zal hij of zij openstaan voor de ander en zichzelf ook willen laten kennen. Hij of zij heeft genoeg vertrouwen in zichzelf en respecteert de eigen grenzen en die van de ander. Mensen met een veilige gehechtheid ervaren de wereld als een veilig plek, hebben zelfvertrouwen en vinden zichzelf de moeite waard om een relatie aan te gaan. In een relatie kunnen zij zichzelf zijn, maar is er ook plaats voor intimiteit met de ander.
Er zijn geen recente Nederlandse cijfers over het voorkomen van de verschillende hechtingsstijlen. Het laatste onderzoek vond plaats in 1988, volgens het NJI, en dat zijn dus de cijfers die hierover bekend zijn. Tussen de zestig en zeventig procent van alle gezonde thuiswonende kinderen tussen 1 en 12 jaar is veilig gehecht.
Vermijdende hechting
Als ouders niet of onvoldoende reageren op het kind, raakt het kind vermijdend gehecht. Dit kan allerlei oorzaken hebben, bijvoorbeeld omdat ouders schulden hebben of een groot verlies moeten verwerken, waardoor ze meer met zichzelf dan met hun kind bezig zijn. Deze opvoeders reageren consequent-insensitief op het kind. Ze letten niet op de behoeften van het kind, pakken het tijdens de Vreemde Situatie bijvoorbeeld zomaar op als het nog druk aan het spelen is of weren het kind af als het een knuffel wil. Het kind leert dat zijn of haar behoeften er niet toe doen en dat je niet kunt vertrouwen op anderen. Het doet geen beroep meer op de ouder wanneer het zich gespannen, verdrietig of bang voelt. Een kind met een vermijdende hechtingsstijl groeit op tot volwassene met de gedachte dat hij of zij het alleen moet doen en niet afhankelijk mag worden van anderen. Als je zo vaak bent afgewezen laat je het wel uit je hoofd om hulp en troost te zoeken bij een ander. Dan doe je het liever allemaal zelf.
Zo iemand zal later als volwassene vooral korte en losse contacten hebben en met weinig mensen een hechte band opbouwen. Ze vermijden echt en diepgaand contact. De nadruk zal liggen op zelfontplooiing, op de eigen ontwikkeling dus en niet op een relatie. Ze zijn vooral gericht op exploratie. Zo'n tien procent van de kinderen van 1 tot 12 jaar heeft een vermijdende hechtingsstijl.
Ambivalente of afwerende hechting
Iemand met een vermijdende gehechtheid vertrouwt dus vooral op zichzelf. Terwijl iemand met een ambivalente of afwerende gehechtheid juist niet op zichzelf durft te vertrouwen. Dit gebeurt wanneer een ouder een kind niet goed kan troosten, omdat hij of zij niet goed raad weet met de gevoelens van het kind. Vaak mist de ouder de eerste signalen van het kind en komt pas in actie wanneer de angst en paniek al in volle hevigheid is. De ouder reageert met paniek en angst waardoor het kind nog heftiger reageert. Zo leert het kind zijn emoties niet te verdragen en bouwt niet het vertrouwen op dat het kan omgaan met zijn emoties (emotie regulatie). Dit zie je ook terug in het gedrag van het kind tijdens de Vreemde Situatie: het kind kan de ouder in de gaten blijven houden tijdens het spelen, omdat hij of zij steeds bang is dat de ouder weggaat. Soms komt hij of zij niet eens aan spelen toe. In latere relaties zie je dit beeld ook. Mensen met een ambivalente hechtingsstijl zullen soms volledig willen opgaan in hun partner, maar als dat te beklemmend is, zullen ze weer afstand nemen om daarna weer terug te keren. Ze hebben niet het vertrouwen dat ze het alleen kunnen. Ze zijn daarom vooral erop gericht om de hechtingsfiguren in de buurt te houden. Ongeveer 15% van alle kinderen tussen 1 en 12 jaar heeft een ambivalente hechtingsstijl.
Verstoorde of gedesoriënteerde gehechtheid
Een opvoeder die inconsequent-insensitief is, zal de ene keer wel aandacht besteden aan de signalen van het kind en de andere keer de behoeften van het kind negeren. Een kind leert zo niet te vertrouwen op de ouder. De ene keer is de ouder er wel als je hem of haar nodig hebt, de andere keer niet. De ene keer troost hij of zij je, andere keren niet. Het kind kan plotseling verstarren in het contact met de ouder, of zich op weg naar de ouder ineens omdraaien, alsof het zich heeft bedacht. Wel contact maken, maar met de rug naar de ouder toe bijvoorbeeld. In de Vreemde Situatie reageert het kind ene keer overstuur, dan weer lijkt het alsof het niets merkt van de terugkeer van de ouder, weer een andere keer klampt het zich vast aan de ouder bij terugkomst. Met name deze hechtingsstijl wordt geassocieerd met kindermishandeling (waaronder ook geweld in het gezin, niet per se richting het kind) en verwaarlozing.
Volwassenen die als kind een gedesoriënteerd gehechtheid hebben ontwikkeld zijn bang om gekwetst te worden en gaan daarom intieme relaties vaak uit de weg. Ze hebben moeite met vertrouwen. Ze voelen zich onzeker en durven zich niet makkelijk te laten kennen in een relatie. De ander is een bron van steun en van angst. Dit is een onoplosbare paradox. En dat leidt tot problemen, zoals tegelijkertijd aantrekken en afstoten. Ze kunnen angstig zijn en tegelijkertijd controlerend gedrag laten zien. Ze kunnen de hele dag wachten op een sms'je van hun partner. Blij ermee zijn wanneer het er is en meteen na hun reactie erop via sms weer vervallen in wachten en zich zorgen maken. Ze willen steeds contact. Blijft een (onmiddellijke) reactie uit, dan sturen ze na een tijdje een boze sms, terwijl de ander zich van geen kwaad bewust is. Ongeveer twintig procent van alle kinderen van 1 tot 12 jaar is gedesoriënteerd gehecht.
Het opvoeden van een puber
Een kind groeit dus op met een bepaalde hechtingsstijl. Deze is van invloed op alle relaties, niet alleen partnerrelaties. Ook relaties met vrienden, studiegenoten en collega's op het werk worden gekleurd door de hechtingsstijl. De hechtingsrelatie tijdens je kindertijd is eigenlijk het model voor alle relaties. Ben je veilig gehecht dan zul je bijvoorbeeld makkelijker hulp kunnen vragen dan wanneer je onveilig bent gehecht. En als je onveilig bent gehecht vind je het waarschijnlijk lastiger om met afwijzing om te gaan. En dat is precies wat pubers doen. Wat ze ook moeten doen: zich richten op zichzelf en hun leeftijdsgenoten.
Een puber of jongere heeft een andere zorg en begeleiding nodig dan een jonger kind. Als ouder kan dit angst en onzekerheid met zich meebrengen. Dan zorgt het voor stress. Dit activeert de hechtingspatronen uit je jeugd. Doe ik het wel goed? Gaat het wel goed? Kan mijn kind deze verantwoordelijkheid al aan? Hoe weet ik wat past bij zijn of haar leeftijd, bij hem of haar? Hoe doen andere ouders dat? Sommige ouders betrekken het proces dat hun puber doormaakt van afstand en nabijheid erg op zichzelf. Ze denken dan dat het aan hen ligt. Mijn kind schaamt zich voor me, omdat ik zijn moeder ben. Mijn kind vertrouwt me niet meer, omdat hij niet meer met me praat. Mijn kind negeert me, omdat ik het niet goed doe.
Deze gedachten, ingegeven door stress en onzekerheid, kunnen bepaalde hechtingspatronen activeren. Maar je kind is er niet mee gebaat wanneer je jouw last uit het verleden projecteert op je kind. En eigenlijk wil je dat ook helemaal niet. Maar hoe voorkom je dat?
Effectieve communicatie
Hierbij is het belangrijk om te bedenken dat je vanuit drie egoposities kunt communiceren: als kind, als ouder en als volwassene. De egopositie van het kind is die van de impulsen en gevoelens. Die van de ouder bestaat uit alles wat we geleerd hebben over hoe het hoort. De communicatie vanuit de egopositie van de volwassene is gebaseerd op het proces van ontvangen, luisteren, reflecteren en handelen. Vanuit de hechtingsproblematiek ben je misschien geneigd om primair, als kind te reageren, doordat je je door bepaald gedrag uitgelokt voelt. Toch is het ook dan belangrijk om te blijven beseffen dat je ouder bent, en om dus op een andere manier te reageren. Het belangrijkste in de communicatie is dat je posities bij elkaar aansluiten. Dus als jij vanuit je rol als ouder vraagt aan je kind om zijn of haar kamer op te ruimen, dan verwacht je een reactie vanuit de kindpositie richting de ouderpositie. Zoiets als 'Goed, mama', of 'Nu nog niet, ik doe het na het eten.'. Maar je kind kan echter ook appelleren aan je positie als kind, door te zeggen 'Opruimen is stom en ga ik nooit meer doen.'. Dit heet in de Transactionele Analyse een gekruiste transactie. Een transactie is een prikkel tot communicatie, van zender naar ontvanger. Een gekruiste transactie is geen effectieve manier van communiceren. Er treedt een breuk op in de communicatie. Want hoe moet je daar nu op reageren? Bij de Transactionele Analyse staat het principe centraal dat goede communicatie uitgaat van de positieve onderliggende boodschap 'Ik ben oké, jij bent oké.'. Praat je op gelijkwaardige voet met elkaar? Respecteer je elkaar? Geef je de ander de ruimte en vul je niet alles voor hem of haar in? Dan is er hoogstwaarschijnlijk sprake van effectieve communicatie. Je luistert naar elkaar en begrijpt elkaar. Een win-winsituatie. Een positieve boodschap als: 'Je kamer begint weer aardig rommelig te worden. Zo kun je straks niets meer vinden. Ik zou het fijn vinden wanneer je hem opruimt. Wanneer zou je dit willen doen? En kan ik je ergens bij helpen?' vraagt om een positieve reactie met evenveel respect en begrip.
Tips
- Biedt een duidelijke structuur aan als ouder. Maak in de week het onderscheid tussen schooldagen en weekend. Deel in overleg de dag in blokken in, zodat je puber weet wanneer hij of zij huiswerk moet maken, klusjes moet doen of met vriend(inn)en kan afspreken. Maak duidelijke afspraken binnen het gezin, als ouders onderling (ook al zijn jullie gescheiden) en met je puber: Wat is wel of niet acceptabel? Bankhangen op zondag mag, maar maandagochtend school moet ook. Wat is een goede bedtijd? Als je een aantal basisregels afspreekt met elkaar, dan hoef je niet telkens op ad hoc basis te beslissen. Dan kun je, hoe moe je bijvoorbeeld in een bepaalde situatie ook bent, terugvallen op de geldende afspraken. En door goede afspraken te maken, weet je puber ook waar hij of zij aan toe is. Deze voorspelbaarheid draagt weer bij aan een veilige hechting. Regels en afspraken kunnen houvast geven, maar het kan ook zo zijn dat je puber zich ertegen wil afzetten. Ook dat is prima. Het gaat erom dat je als ouder de grenzen bepaalt. Vervolgens kun je binnen een bepaalde marge, wel wat speling toestaan. Zolang jij dit beslist.
- Denk terug aan je eigen puberteit? Hoe was je toen zelf? Wat had je nodig van je ouders?
- Vertel je kind wat zijn of haar gedrag met je doet en dat dat gevoel je reactie verklaart. "Toen je niets tegen mij zei, voelde ik me genegeerd en dat voelde niet fijn.". Zo kan je kind je gedrag in ieder geval duiden en zal hij of zij het niet op zichzelf betrekken.
- Probeer invoelend te reageren op je puber. Leef je in in je kind. Waarom doet je puber iets of vraagt hij of zij om iets? Wat zit erachter? Welke wens of behoefte?
- Probeer te blijven praten met je puber. Benoem wat je lastig vindt.
- Lukt het niet (altijd) om je puber of adolescent te ondersteunen op zijn of haar weg naar volwassenheid, roep dan de hulp in van een therapeut of een vertrouwd persoon. Iemand met wie je puber kan praten.
Alles verandert
In de
puberteit verandert je kind, maar jij als ouder verandert ook. En dat is ook goed om het uiteindelijke doel van de opvoeding te kunnen bereiken: je kind kan op eigen benen aan zonder dat de band met thuis is verbroken. De puberteit en de adolescentie bieden veel nieuwe ervaringen en mogelijkheden. Dat geldt ook voor jou als ouder. Ook je hechtingsstijl ligt niet vast, maar kun je veranderen. Een gehechtheidsrelatie is namelijk geen persoonskenmerk, maar zegt iets over de relatie. Door je open op te stellen krijg je bijvoorbeeld veel positieve ervaringen, waardoor je leert dat je de ander kunt vertrouwen. Door om hulp te vragen en deze te krijgen leer je dat het loont om je kwetsbaar op te stellen. Deze nieuwe ervaringen en het gedrag dat erbij hoort, maken dat je jezelf ontwikkelt. Leren stopt nooit. Niet tijdens de puberteit of adolescentie, maar ook zeker niet erna!