Fysiologie en persoonlijkheid
Gage was een mijnwerker. Op een dag splijtte een metalen buis zijn hersenen doormidden. Wonderbaarlijk genoeg genas Gage vrijwel volledig. Één ding had echter een grote verandering ondergaan: zijn persoonlijkheid.
Lichaamsvloeistoffen en persoonlijkheid
Galen is een Romeinse fysicus die voortborduurde op de ideeën van Hippocrates, die schreef dat persoonlijkheid of karakter beïnvloed wordt door biologie. Hoeveelheden van vier vloeistoffen aanwezig in het lichaam zijn de bouwstenen van persoonlijkheid, hieruit ontstaan vier typen personen:
- Flegmatische personen zijn passief, kalm en bedachtzaam
- Sanguinistische personen zijn gelukkig, extravert en levendig
- Cholerische personen zijn instabiel, agressief en opgewonden
- Melancholische personen zijn ongelukkig, pessimistisch en somber
Deze theorie wordt de lichaamsvloeistoffen theorie genoemd en is tijdenlang populair gebleven
Meten
Fysiologisch georiënteerde benaderingen zijn gebaseerd op de premisse dat fysiologische karaktertrekken zoals vriendelijkheid en bedachtzaamheid ontstaan door een onderliggend fysiologisch systeem.
Een voordeel van deze theorie is dat fysiologische karaktertrekken mechanisch en betrouwbaar gemeten kunnen worden.
Verschillen in fysiologie zouden voor verschillen in psychologisch functioneren zorgen. Mensen verschillen bijvoorbeeld in de gevoeligheid van hun zenuwsystemen. Of in hoeveelheid van een bepaalde chemische stof. Dit laatste klopt niet helemaal, omdat twee personen met hetzelfde stofniveau op heel andere manieren hun stofniveau op peil houden.
Fysiologische theorieën proberen meestal een groot deel van gedrag te verklaren met slechts luttele constructen.
Sheldon heeft diverse boeken geschreven over het fenomeen dat specifieke lichaamstypen specifieke karaktertrekken promoten dat hij ontdekt had.
Tegenwoordig richten fysiologen zich meer op de onderdelen van het lichaam, zoals hartslag en hersengolven, dan op het grote geheel zoals de lichaamsbouw.
Men richt zich ook meer op onderzoek naar welke karaktertrekken verbonden zijn met psychologische reacties onder bepaalde omstandigheden of als reactie op bepaalde stimuli. Men moet in staat zijn een dergelijke theoretische brug te bouwen tussen de karaktereigenschappen van interesse en fysiologische reacties om vervolgens met behulp van fysiologische concepten persoonlijkheid uit te leggen.
De meeste fysiologische metingen in persoonlijkheid worden verkregen door ongevaarlijke elektrodes, of sensoren, die op de huid geplaatst worden. Beweging wordt echter belemmerd omdat men met draden verbonden zit aan de machine.
Telemetrie probeert hier verandering in te brengen door uitzenden van elektrische signalen van de deelnemer naar de machine te creëren.
Er zijn
drie fysiologische meetmethoden:
- Elektrodermale activiteit: bij deze techniek worden 2 elektrodes geplaatst op een van de handpalmen. Vervolgens wordt er een zeer laag voltage elektriciteit door de elektroden gestuurd, welke vervolgens aan het andere eind van de elektrode weer opgevangen wordt. De onderzoeker bekijkt hoe goed de handpalm de elektriciteit geleid heeft en trekt aan de hand daarvan conclusies over de activiteit van het sympathische zenuwsysteem.
- Cardiovasculaire activiteit: deze techniek meet onder andere bloeddruk en hartslag. Bloeddruk is de druk die het bloed uitoefent op de wanden van de aders en is er in twee vormen, diastolische (dit is het hoge getal en meet de sterkte van het samentrekken van de hartspier) en systolische druk (dit is het lage getal en meet de restdruk tussen twee keer samentrekken van de hartspier).
- Hartslag wordt uitgedrukt is BPM (beats per minute) en meestal wordt de interval tussen twee hartslagen gemeten.
- Bloeddruk en hartslag stijgen bij inspanning en stress. Mensen bij wie de bloeddruk en hartslag meer dan gemiddeld stijgt behoren vaak tot het type A persoonlijkheid.
- Hersenactiviteit: wordt meestal gemeten met behulp van het EEG (electroencephalogram), hiermee kunnen verschillende hersendelen bekeken worden. Op deze manier kan men onderzoeken welke hersengebieden bij bepaalde taken actief zijn, dit kan ook met behulp van het toedienen van stimuli.
Tegenwoordig wordt ook gebruikt gemaakt van PET (positron emission tomography) en fMRI (functional magnetic resonance imaging).
Naast bovenstaande meetinstrumenten wordt soms ook nog gebruik gemaakt van
biochemische analyses van bloed en speeksel. Sommige chemicaliën in het bloed zijn gerelateerd aan bepaalde gedragingen. Verlegen kinderen hebben bijvoorbeeld een hoog niveau van
cortisol, MAO (monamine oxidase) speelt een rol bij sensation-seeking en
testosteron heeft te maken met agressiviteit.
Introversie en extraversie
Eysenck heeft een theorie ontwikkeld die verklaart waarom er introverte en extraverte mensen zijn. Introverte mensen hebben een hoger activiteitsniveau in het
ARAS (ascending reticular activating system) dan extraverte mensen.
De ARAS is een structuur in de hersenstam waarvan aangenomen wordt dat deze de corticale opwinding controleert. De ARAS werd eerst gezien als een soort poort die door het openen en sluiten van deze poort het opwindings-niveau kon verhogen en verlagen. Bij introverte mensen was de poort vaker open en daardoor is er een hoger niveau door het binnenlaten van stimuli. Volgens
Hebb is een er optimaal niveau van opwinding.
Introverte en extraverte mensen verschillen niet in niveau van opwinding op restniveau, maar wel bij stimulatie. Dit heeft geleid tot de aanname dat het werkelijke verschil tussen introverte en extraverte mensen in het verschil in opwindbaarheid ligt.
Psycholoog
Geen concludeerde Eysencks theorie dat wanneer mensen zelf hun stimulatie konden kiezen het opwindingsniveau bij zowel introverte als extraverte mensen gelijk zou zijn.
Gray ontwierp de
reinforcement sensitiviteit theorie. De theorie had twee gehypotheseerde biologische constructen: het
BAS en het
BIS model.
Het BAS (behavioral activation system) is gevoelig voor cues voor beloningen en activeert gedrag om de beloning te gaan halen. Het BAS is verantwoordelijk voor de persoonlijkheidsdimensie impulsiviteit. Vergelijkbaar met Eysencks extraversie.
Het BIS (behavioral inhibition system) is gevoelig voor cues voor beloningen en activeert gedrag om de straf te verminderen of de situatie te vermijden. Het BIS is verantwoordelijk voor de persoonlijkheidsdimensie angst. Vergelijkbaar met Eysencks neuroticisme.
Volgens Gray zijn het BAS- en BISsysteem (
gevoeligheid voor straf/beloning) verantwoordelijk voor verschil in gedrag.
Carver ontwikkelde uit het BIS- en BASsysteem een manier om deze twee te meten, wat uitmondde in de
“Big Two”.
Sensatiezoeken
Een andere persoonlijkheidsdimensie met een fysiologische basis is
sensatie-zoeken: de gewoonte spannende activiteiten uit voeren, risico’s te nemen en saaiheid vermijden.
Veel onderzoek naar sensatie-zoeken is gedaan door mensen te onthouden van zintuiglijke stimuli. Het gevolg is dat mensen eerst relaxt worden, zich daarna gaan vervelen en tot slot hallucinaties en wanen ontwikkelen.
Hebb ontwikkelde de theorie van het
optimale niveau van opwinding. Stijging van het opwinding niveau kan zowel een beloning als een straf zijn, afhankelijk van de behoeften van de persoon. Deze theorie was controversieel omdat destijds de opvatting was dat motivaties reductie als doel hadden, terwijl Hebb juist beweerde dat men op zoek was naar stimulatie.
Zuckerman ontdekte dat de ene persoon gestresster reageert op zintuiglijk ervaringen onthouding dan de andere persoon. Hij ontwikkelde de
Sensation-Seeking Scale, waarmee hij kon voorspellen hoe mensen zouden reageren op zintuiglijke waarneming onthouding.
Hij ontdekte dat verschil in behoefte aan sensatie-zoeken te wijten was aan
neurotransmitters, chemische substanties in de zenuwcellen die verantwoordelijk zijn voor de overdracht van zenuwimpulsen. Neurotransmitters helpen zenuwimpulsen de ‘sprong’ te maken over het gat tussen de zenuwcellen, synapsen genoemd. De neurotransmitter moet na overdracht afgebroken worden omdat hij anders continu zenuwimpulsen door blijft geven. Zekere enzymen,
MAO (monoamine oxidase) zijn verantwoordelijk voor het op het juiste peil houden van neurotransmitters. MAO breekt de neurotransmitter af nadat het zijn werk gedaan heeft. Sensatiezoekers hebben een te laag MAO-level, dit heeft dus niks te maken het optimaliseren van opwindingsniveau maar met het ontbreken van biochemische remmen.
Waar Zuckerman’s theorie het niveau van MAO als centrale verklaring zag, beweerden anderen dat het niveau van de neurotransmitters zélf de verklaring was.
Neurotransmitters
De neurotransmitter
dopamine lijkt verband te houden met plezier. Het lijkt te werken als een beloningssysteem. Sommige drugs imiteren dopamine en putten het natuurlijke niveau dopamine uit. Dit zorgt voor de vervelende nawerkingen van deze drugs.
De neurotransmitter
serotonine lijkt verband te houden met stemmings- en angststoornissen. De meeste antidepressiva blokkeren de heropname van serotonine, waardoor het langer in de synapsen blijft, wat voor een minder depressief gevoel zorgt.
De neurotransmitter
norepinephrine (noradrenaline) lijkt verband te houden met activeren van het zenuwsysteem voor vechten en vluchten.
Cloninger’s Tridimensional Personality Model is een persoonlijkheidstheorie waarin drie persoonlijkheidskenmerken verbonden zijn aan de niveaus van drie neurotransmitters.
Nieuwigheid-zoeken (novelty seeking) is verbonden met lage niveaus van dopamine. Een laag niveau van dopamine creert een drift die ervoor zorgt dat men substanties of ervaringen tot zich neemt die het dopamineniveau verhoogt.
Vermijden van schade is verbonden met abnormaliteiten in de stofwisseling van serotonine. Te lage niveaus zorgen voor depressies, te hoge niveaus zorgen voor angst of stress. SSRI’s (selective serotonine reuptake inhibitors). Daarom is het belangrijk de precieze werking van serotonine te achterhalen.
Afhankelijkheid van beloning is verbonden met een laag niveau van norepinephrine.
Ochtend- en avondmensen
Er zijn twee typen mensen: ochtendmensen en avondmensen. Dit verschil lijkt te liggen in onderliggende biologische processen. De meeste verschillen liggen in het
circadiane ritme. Dit houdt in dat iedere dag een cyclus is van ongeveer 24/25 uur. Dit wordt in stand gehouden door cues als lichaamstemperatuurverschillen en dag- en nachtlicht.
De ene persoon heeft een kort biologisch ritme (22 uur) en de ander een lang biologisch ritme (26 uur), men verschilt in het tijdstip van de piek van de lichaamstemperatuur. Personen met een kort biologisch ritme hebben hun piek eerder op de dag en worden ook eerder moe. Personen met een lang biologisch ritme hebben s’morgens moeite om op te staan omdat hun biologische cyclus nog niet voltooid is terwijl de klok zegt van wel.
Horne en
Ostberg ontwikkelden het
MEQ (morningness-evingness-questionnaire) waarmee ze konden onderzoeken wat voor type persoon iemand is.
Hersenactiviteit
Activiteit van de hersenen kan gemeten worden met behulp van het
EEG (electroencephalograph). Dit meet de electische activiteit wat constant is en langzame of snelle golven vertoont.
Een soort golf is de
alfa-golf. De hoeveelheid alfa-golven is een indicatie voor de activiteit van de hersenen. Hoe minder alfa-golven, hoe kalmer en slaperiger een persoon is.
Bepaalde hersendelen zijn verbonden met bepaalde gedragingen van mensen.